Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 240.821 - 14-09-2020

Samenvatting

In casu blijkt uit het administratief dossier dat voor de verlenging van de verblijfsmachtiging aangaande het kind voorwaarden werden gesteld zijnde een attest van regelmatig schoolgaan of het bewijs van het volgen van een stage, een geldig internationaal erkend en door de nationale verheden afgeleverd reisdocument of paspoort en een samenwoonstverslag van de familie. Op 20 februari 2020 maakte de gemeente Hechtel-Eksel stukken over in het kader van de aanvraag voor een verlenging van de A-kaart waaronder paspoorten, het attest van regelmatig schoolgaan en het samenwoonstverslag. Hieruit blijkt onder meer dat verzoeksters dochter in Overpelt is geboren in 2006. Er lag ook een attest van inschrijving als regelmatige leerling van (…) voor.
 
Uit deze gegevens stelt de Raad vast dat verzoeksters dochter kan aantonen in België geboren te zijn in 2006 en dus op het ogenblik van de bestreden beslissing 13 en een half jaar oud was. Ze toonde ook aan een regelmatige leerling te zijn. De Raad meent dat wat betreft het kind bezwaarlijk kan betwist worden dat de banden die zij heeft met België duidelijk veel sterker zijn dan de banden met Georgië. Daarnaast blijkt in casu ook dat zij gedurende verschillende jaren ook legaal op het Belgisch grondgebied verbleef op basis van de tijdelijke verblijfsmachtiging van haar moeder. Zij heeft een beschermingswaardig privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aangetoond. Dit wordt ook niet betwist door verweerder in de nota.
 
Bijgevolg kan verzoekster gevolgd worden dat de gemachtigde alvorens de afgifte van het bestreden bevel diende over te gaan tot een billijke afweging in het licht van artikel 8 van het EVRM tussen de belangen van verzoeksters kind en die van de Belgische staat. Hij diende daarbij ook rekening te houden met het hoger belang van het kind, zowel op basis van artikel 74/13 van de Vreemdelingenwet als in het licht van artikel 8 van het EVRM.
 
(…)
 
In casu heeft verzoekster onder meer aangestipt dat aangezien haar dochter reeds zeer lang (13 en een half jaar) in België verblijft, zij zich niet meer gemakkelijk aan een Georgisch onderwijssysteem kan aanpassen.
 
De Raad stelt vast dat in het bestreden bevel de gemachtigde niet is overgegaan tot een belangenafweging wat betreft artikel 8 van het EVRM, noch in het licht van artikel 74/13 van de Vreemdelingenwet. De gemachtigde heeft louter gewezen op het bepaalde in artikel 13, § 3, 2° van de Vreemdelingenwet dat hem de mogelijkheid biedt een bevel af te geven indien de betrokkene niet meer aan de gestelde verblijfsvoorwaarden voldoet. Vervolgens verwijst de gemachtigde naar de eerste bestreden beslissing. Hieruit blijkt dat de gemachtigde wel uitdrukkelijk heeft rekening gehouden met de gezondheidstoestand van verzoekster, doch niet met onder meer het privéleven in het licht van artikel 8 van het EVRM of het hoger belang van het kind in het licht van artikel 74/13 van de Vreemdelingenwet.
 
Uit het administratief dossier blijkt wel dat zich daarin een nota bevindt getiteld “onderzochte elementen in toepassing van artikel 74/13 van de Vreemdelingenwet”. Wat betreft het “hoger belang van het kind” stelt de gemachtigde: “Een verwijdering schaadt het hoger belang van de minderjarige kinderen niet. Het is immers in het belang van de kinderen dat de familiale cel niet verbroken wordt en dat zij samen met hun vader en/of moeder met wie zij een gezin voren gevolg geven aan het bevel om het grondgebied te verlaten. Er werd een schoolattest voorgelegd voor het minderjarige kind en deze is nog schoolplichtig. Dus indien het BGV wordt betekend wanneer de kinderen nog schoollopen, hebben betrokkenen, indien gewenst, de mogelijkheid om verlenging van de termijn om het grondgebied te verlaten aan te vragen”. 
 
Hieruit blijkt dat de gemachtigde voor de afgifte van het bestreden bevel wel rekening heeft gehouden met het hoger belang van het kind. De vraag stelt zich of, blijkens de bovenstaande rechtspraak van het EHRM, alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging werden betrokken en, indien dit het geval is, of de gemachtigde zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een "fair balance" tussen enerzijds het belang van een vreemdeling bij de uitoefening van het privéleven hier in België en anderzijds het algemeen belang van de Belgische samenleving. De vraag stelt zich volgens de aangehaalde rechtspraak of de gemachtigde voldoende gewicht heeft toegekend aan het belang van verzoeksters dochter, of de praktische haalbaarheid en proportionaliteit is nagegaan bij de genomen maatregel en of het kind een leeftijd heeft waarop ze zich nog kan aanpassen aan een andere omgeving.
 
De Raad moet in casu vaststellen dat in de belangenafweging door de gemachtigde geen rekening is gehouden met de leeftijd van verzoeksters dochter, reeds 13 en een half jaar op het ogenblik van het nemen van het bestreden bevel, noch met het feit dat zij in België is geboren. Dit zijn relevante omstandigheden die in de belangenafweging niet werden betrokken. De gemachtigde heeft zich beperkt tot de stelling dat het in haar belang is met haar ouder verenigd te blijven en dat wat betreft het onderwijs eventueel een verlenging voor de termijn van het bevel kan aangevraagd worden. Uiteraard acht de Raad het standpunt redelijk dat het in het belang is van het kind dat zij verenigd blijft met haar moeder aangezien er bijzonder weinig spoor is van de vader van het kind in het administratief dossier en de moeder in casu duidelijk de voornaamste, zo niet de enige, zorgverstrekker is voor haar dochter. Echter het louter verwijzen naar de mogelijkheid dat de termijn voor de vrijwillige uitvoering van het bevel eventueel kan verlengd worden, zoals de gemachtigde heeft aangehaald in de nota in het administratief dossier en zoals verweerder aanstipt in de nota, kan in casu bezwaarlijk volstaan als een voldoende belangenafweging voor het opleggen van het bevel zelf. Blijkens de aangehaalde rechtspraak dient bij het nemen van een maatregel die een duidelijke weerslag heeft op het kind, zoals in casu, nagegaan te worden wat de praktische haalbaarheid en proportionaliteit is bij de genomen maatregel en of het kind een leeftijd heeft waarop ze zich nog kan aanpassen aan een andere omgeving. Het komt de Raad niet toe die afweging in de plaats van de gemachtigde te maken.
Nu geen zorgvuldige belangenafweging blijkt in het licht van de door de gemachtigde gekende relevante gegevens wat betreft het privéleven van het kind en het hoger belang van het kind, heeft de gemachtigde artikel 8 van het EVRM geschonden.