Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 247.586 - 15-01-2021

Samenvatting

In essentie laat de gemachtigde in bestreden beslissing derhalve aan de verzoekster en de vader van haar kind de keuze om hun gezinsleven met hun kind naar eigen goeddunken in te richten “rekening houdende met de nieuwe verblijfssituatie van de moeder”, waarbij het aan hen zou toekomen om in het belang van het kind te bepalen “of hij verder kan verblijven in het Rijk, desgevallend bij de papa, dan wel (kan) meegaan met de mama.”
 
Deze motivering getuigt niet van een gedegen afweging inzake verzoeksters concrete gezinssituatie. De gemachtigde beperkt er zich immers toe om vaagweg te opperen dat het aan de verzoekster en de heer S. D., toekomt om zelf te bepalen of hun gemeenschappelijke zoontje meegaat met de verzoekster naar Guinee dan wel dat het kind achterblijft in België, “desgevallend bij de papa”, zonder echter aan één van beide geopperde mogelijkheden enig concreet onderzoek te wijden. Inzake de voorgespiegelde hypothese dat het kind naar Guinee kan meegaan met de verzoekster, laat de gemachtigde met name na om rekening te houden met de zeer jonge leeftijd van het kind (1,5 jaar oud), dat in België is geboren, en gaat hij ook ten onrechte voorbij aan de eigen vaststelling dat de nationaliteit van het kind vooralsnog onbepaald is waardoor het uiteraard geen evidentie is dat dit kind feitelijk in de mogelijkheid is om mee te reizen naar Guinee. De gemachtigde heeft met betrekking tot deze hypothese ook ten onrechte niet onderzocht welke de gevolgen zijn voor dit jonge kind dat alsdan van zijn legaal in België verblijvende Nederlandse vader wordt gescheiden. Ook waar de gemachtigde de optie open laat dat de het kind achterblijft in België “desgevallend bij de papa”, wordt nergens in rekening genomen dat het om een zeer jong kind gaat. Hierbij wordt ten onrecht ook voorbij gegaan aan de huidige concrete gezinssituatie, met name wordt niet in rekening genomen dat het kind sinds het verbreken van de gezinscel niet meer bij zijn vader maar uitsluitend bij de moeder heeft verbleven en dat de vader zelf slechts een omgangsrecht van één dag per week vraagt. Tot slot, maar niet in het minst, houdt de gemachtigde geen rekening met de gevolgen voor het welzijn van het jonge kind dat alsdan wordt gescheiden van zijn moeder bij wie hij steeds heeft verbleven en die op het ogenblik van de bestreden beslissing reeds geruime tijd alleen voor hem zorgt.
 
Uit hetgeen voorafgaat blijkt dat in de voorliggende zaak elke redelijke en evenwichtige beoordeling van verzoeksters concrete gezinssituatie ontbreekt. Een schending van artikel 42, § 1, derde lid van de Vreemdelingenwet wordt dan ook aangetoond.