Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 246.153 - 15-12-2020

Samenvatting

De bestreden beslissing bevat een motief over artikel 8 van het EVRM en het gezinsleven van de verzoekende partij, namelijk:
 
“Betrokkene verklaart niet een gezinsleven of minderjarige kinderen in België te hebben, noch medische problemen te hebben. Een schending van de artikelen 3 en 8 EVRM wordt niet aannemelijk gemaakt. Betrokkene beweert een relatie te hebben met iemand die verblijfrecht heeft in België, terwijl hij gedurende zijn verblijf in het Rijk nooit een aanvraag gezinshereniging heeft ingediend. Vooraleer het recht op gezinsleven gehandhaafd kan worden, dient betrokkene eerst gebruik te maken van de voor hem openstaande wettelijke verblijfsmogelijkheden. De schending van artikel 8 EVRM kan dan ook niet worden aangenomen. Bijgevolg heeft de gemachtigde van de Minister in zijn verwijderingsbeslissing rekening gehouden met de bepalingen van artikel 74/13.”
 
De Raad merkt vooreerst op dat de verwerende partij in deze motivering enerzijds aanhaalt dat “betrokkene (niet) verklaart een gezinsleven (…) in België te hebben”, maar anderzijds ook dat “betrokkene beweert een relatie te hebben met iemand die verblijfsrecht heeft in België”. De verwerende partij geeft dus toe dat de verzoekende partij heeft verklaard een relatie te hebben in België.
 
Daarnaast motiveert de bestreden beslissing :
 
“Betrokkene beweert een relatie te hebben met iemand die verblijfrecht heeft in België, terwijl hij gedurende zijn verblijf in het Rijk nooit een aanvraag gezinshereniging heeft ingediend. Vooraleer het recht op gezinsleven gehandhaafd kan worden, dient betrokkene eerst gebruik te maken van de voor hem openstaande wettelijke verblijfsmogelijkheden. De schending van artikel 8 EVRM kan dan ook niet worden aangenomen.”
 
Anders dan wat de verzoekende partij stelt blijkt uit de bestreden beslissing wel dat de verwerende partij rekening heeft gehouden met haar relatie. De vraag die zich echter stelt is of de afweging die wordt gemaakt aangaande het gezinsleven wel redelijk is.
 
Dienaangaande merkt de Raad op dat het feit of de verzoekende partij al dan niet een aanvraag gezinshereniging heeft ingediend niet relevant is voor de afweging die dient gemaakt te worden in het licht van artikel 8 van het EVRM. Het klopt niet dat indien er geen gezinshereniging werd aangevraagd, er per definitie geen sprake is van een beschermenswaardig gezinsleven.
           
Het bestaan van een dergelijk gezinsleven is immers een loutere feitenkwestie dat losstaat van het indienen van een verblijfsaanvraag. De verwerende partij geeft in de bestreden beslissing aan dat de verzoekende partij een relatie heeft in België en dat haar partner verblijfsrecht heeft in België, maar heeft tegelijkertijd geen enkel motief in de bestreden beslissing opgenomen waarom zij van oordeel is dat de verzoekende partij niet zou beschikken over een beschermenswaardig gezinsleven in België, los van het tegenstrijdige en kennelijk onredelijke (de verzoekende partij heeft gesteld over een relatie te beschikken) motief dat betrokkene zou verklaard hebben niet over een gezinsleven te beschikken.
 
De repliek van de verwerende partij in de nota met opmerkingen, namelijk dat betrokkene het bestaan van een beschermenswaardige relatie dient te bewijzen wanneer hij zich beroept op artikel 8 van het EVRM en dat het dus in de eerste plaats aan de verzoekende partij toekomt om concrete gegevens aan te brengen van deze vermeende relatie met een persoon met verblijfsrecht in België en dat de verzoekende partij zich in haar middel echter beperkt tot blote beweringen en geen concrete elementen aanvoert die zouden wijzen op het feit dat zij een relatie heeft met een persoon met verblijfsrecht in België, is een a-posteriori motivering die niet terug te vinden is in de bestreden beslissing. Zoals gezegd geeft de verwerende partij in de bestreden beslissing zelf toe dat zij op de hoogte is van het feit dat de verzoekende partij een relatie heeft in België en wordt dit feit niet in twijfel getrokken, maar neemt zij in de bestreden beslissing geen enkel pertinent motief op waarom zij van oordeel is dat de verzoekende partij niet over een gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM of artikel 74/13 van de Vreemdelingenwet in België zou beschikken.