Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 284.942 - 16-02-2023

Samenvatting

Een Surinaamse man werd jaren geleden in Nederland veroordeeld wegens een overtreding van de Nederlandse Opiumwet en kreeg een gevangenisstraf. Daarnaast legde de Nederlandse overheid hem een inreisverbod op. Jaren later wordt de man vader van een Nederlands kind en vraagt hij in België gezinshereniging aan met zijn minderjarig EU-kind. DVZ weigert de aanvraag met een bijlage 20 omdat er een (Nederlands) inreisverbod is waarvan de geldigheidsduur niet verstreken is. De man heeft het Schengengrondgebied immers nooit verlaten. Om een recht op gezinshereniging te hebben op basis van artikel 40bis Verblijfswet moet de man volgens DVZ een recht op toegang hebben tot het grondgebied. Omdat er een geldig inreisverbod bestaat heeft de man géén recht op toegang, waardoor zijn verblijfsaanvraag niet ontvankelijk is.
De RvV merkt op dat de Terugkeerrichtlijn uitdrukkelijk bepaalt in artikel 2, punt 3 dat het niet van toepassing is op personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen in de zin van artikel 2, punt 5 Schengengrenscode. Artikel 2, punt 5 Schengengrenscode definieert personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen als:
a) "de burgers van de Unie in de zin van artikel 20, lid 1, VWEU en de in Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad bedoelde onderdanen van derde landen die familielid zijn van een burger van de Unie die zijn recht van vrij verkeer uitoefent;”
Uit een samenlezing van deze bepalingen en uit artikel 40bis §2 Verblijfswet (Vw) blijkt volgens de RvV dat de kernfamilieleden van een Unieburger die zijn recht op vrij verkeer uitoefende, zoals een minderjarig EU-kind, uitgesloten zijn van het toepassingsgebied van de Terugkeerrichtlijn. Gezien de verzoeker sinds de geboorte van zijn Nederlands kind de hoedanigheid heeft van ‘familielid van een Unieburger’ kan hij niet langer beschouwd worden als een ‘gewone’ derdelander zoals bedoeld in de Terugkeerrichtlijn, maar is hij een familielid van een Unieburger die gebruik maakte van zijn vrij verkeersrechten. Concreet betekent dit dat een inreisverbod, afgeleverd op grond van de Terugkeerrichtlijn, niet langer aan verzoeker tegengeworpen kan worden. Bovendien vermeldt artikel 40bis Vw nergens het recht op toegang tot het grondgebied of het niet bestaan van een inreisverbod als ontvankelijkheidsvereiste.
Artikel 43 Vw bepaalt dat het recht op gezinshereniging van een familielid van een Unieburger alleen beperkt kan worden:

om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid
indien valse documenten gebruikt werden of fraude gepleegd werd

Volgens artikel 45 Vw:

moet het gedrag van de Unieburger of zijn familielid een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging zijn voor een fundamenteel belang van de samenleving
zijn eerdere strafrechtelijke veroordelingen als zodanig geen reden voor beperkingen van het vrij verkeer om redenen van openbare orde

Het begrip ‘openbare orde’, zoals bedoeld in artikel 27 richtlijn 2004/38/EG (Burgerschapsrichtlijn), waarvan de artikelen 43 en 45 Vw de omzetting vormen, moet restrictief uitgelegd worden. De uitzondering van openbare orde vormt immers een afwijking van het fundamentele beginsel van het vrije verkeer van personen, die strikt opgevat moet worden en waarvan lidstaten de draagwijdte niet eenzijdig kunnen bepalen.
De RvV stelt vast dat DVZ in gebreke bleef te onderzoeken of betrokkene een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging is voor een fundamenteel belang van de samenleving. Dit klemt nog meer omdat DVZ in zijn weigeringsbeslissing verwijst naar het einde van verzoekers verblijf in Nederland op grond van openbare orde in 2016 en een aanhouding in Nederland wegens overtreding van de Nederlandse Opiumwet die dateert van eind 2014 (die resulteerde in een gevangenisstraf). DVZ toont op geen enkele manier aan dat verzoeker door deze oude strafrechtelijke veroordeling nu, anno 2022, nog steeds een actuele bedreiging voor de openbare orde vormt. Ook wordt geen toets gedaan naar het risico op recidive.
 
Omdat DVZ enerzijds het Nederlandse inreisverbod (onterecht) tegenwerpt aan verzoeker en anderzijds geen onderzoek voerde naar de werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving, vernietigt de RvV de beslissing van DVZ.