Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 231.394 - 17-01-2020

Samenvatting

Uit het geheel van de voorgelegde stukken blijkt dat de verzoekende partij en de Belgische referentiepersoon samenwonen met andere familieleden, die zelf ook inkomsten hebben. De heer A.M. is bovendien de eigenaar van het huis waarin de familie woont. Deze elementen kunnen wel degelijk meegenomen worden in de behoefteanalyse. Hoewel uit voorgaande bespreking blijkt dat de inkomsten van derden niet meegerekend kunnen worden bij het bepalen van de bestaansmiddelen, kunnen deze uiteraard wel een invloed hebben op de behoeften van de verzoekende partij en de Belgische referentiepersoon. De samenwoonst met andere familieleden kan immers een invloed hebben op de kosten verbonden om te voorzien in de basisbehoeften zoals woning, eten, verwarming, elektriciteit en dergelijke.
 
De Raad kan echter enkel vaststellen dat de verwerende partij – zonder enige concrete afweging – concludeert dat het “huidige inkomen redelijkerwijs niet als voldoende [kan] worden geacht om te voorzien in het huishouden en om alle uitgaven te dekken, zoals de kosten verbonden aan de woning, eten, gezondheid, mobiliteit, water, verwarming, elektriciteit, diverse verzekeringen en belastingen”. Uit deze beoordeling blijkt geenszins dat er rekening werd gehouden met alle elementen waarvan de verwerende partij reeds op de hoogte was, namelijk de samenwoonst met andere familieleden die een eigen inkomen verwerven. In het kader van de behoefteanalyse is de verwerende partij niet uitgegaan van de juiste feitelijke gegevens.
 
Voor zover in de bestreden beslissing nog wordt gesteld dat de verzoekende partij in haar aanvraag (bijlage 19ter) werd gevraagd om bewijzen van vaste en variabele kosten voor te leggen indien de bestaansmiddelen niet toereikend waren, wijst de Raad erop dat uit voorgaande bespreking blijkt dat er wel degelijk stukken werden voorgelegd die van belang kunnen zijn voor deze elementen, maar dat niet blijkt dat de verwerende partij hiermee rekening heeft gehouden.