Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 237.072 - 17-06-2020

Samenvatting

Verzoeker wijst er in middel op dat hij wenst te huwen en dat zijn verloofde erkend vluchteling is in België, zodat een huwelijk in Albanië of een gezinsleven in Albanië niet mogelijk is. Hij heeft de verwerende partij hierop attent gemaakt in een schrijven aan de Dienst Vreemdelingenzaken van 14 januari 2020. Verzoeker leidt een schending van de artikelen 8 en 12 van het EVRM af uit het feit dat bij het inreisverbod geen rekening werd gehouden met het feit dat zijn echtgenote niet kan terugkeren naar Albanië. Het inreisverbod voor de duur van twee jaar laat na met dit gegeven rekening te houden.
 
In de bestreden beslissing wordt, omtrent verzoekers rechten om te huwen, gemotiveerd:
 
“Betrokkene diende op 03/04/2019 een huwelijksdossier met de Albanese onderdane U., K. °26/04/1998, die momenteel een recht op verblijf heeft (mevrouw is erkend vluchteling). Op 08/11/2019 werd zijn huwelijksaanvraag geweigerd door de Burgerlijke Stand van Brugge. Op 06/12/2019 werd er door betrokkene een beroep ingediend tegen deze beslissing bij de Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, de voorziene datum van uitspraak is 07/02/2020. Bovendien, geeft zijn intentie om te huwen hem niet automatisch recht op verblijf. We kunnen dus concluderen dat een terugkeer naar Albanië geen schending van artikel 8 van het EVRM inhoudt.”
 
De bestreden beslissing vermeldt aldus dat de ambtenaar van de burgerlijke stand de huwelijksaanvraag heeft geweigerd. Er wordt weliswaar vermeld dat hiertegen beroep werd ingesteld bij de familierechtbank en dat de uitspraak was voorzien op 7 februari 2020, doch de bestreden beslissing acht het niet nuttig om hierop te wachten. Daarnaast blijkt ook dat de verwerende partij er bij het nemen van de beslissing van op de hoogte was dat verzoekers verloofde in België verblijft als erkend vluchteling. Na het opnoemen van deze feitelijke gegevens besluit de verwerende partij dat de intentie om te huwen "bovendien (.. ) niet automatisch recht op verblijf" geeft. Uit deze standaardformulering valt niet af te leiden op welke wijze de verwerende partij rekening heeft gehouden met het feit dat een huwelijk in Albanië niet mogelijk is, aangezien verzoekers verloofde als erkend vluchteling niet wordt verondersteld naar Albanië te kunnen terugkeren.
 
Naar luid van artikel 74/11, §1, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de vreemdelingenwet) wordt bij het bepalen van de duur van het inreisverbod rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval. Artikel 74/11, §2 bepaalt verder dat de minister of zijn gemachtigde zich kan onthouden van het opleggen van een inreisverbod omwille van humanitaire omstandigheden. In de huidige stand van het geding dient te worden aangenomen dat verzoeker specifieke elementen aanvoert die kunnen wijzen op een inbreuk op artikel 8 van het EVRM en artikel 12 van het EVRM. Uit de motieven van de bestreden beslissing blijkt niet op welke wijze de verwerende partij rekening heeft gehouden met de onmogelijkheid om te huwen in Albanië. Verzoeker maakt bijgevolg een schending aannemelijk van de materiële motiveringsplicht in samenhang met het zorgvuldigheidsbeginsel.