Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 283.647 - 19-01-2023

Samenvatting

Uit objectieve landeninformatie blijkt aldus niet dat in het algemeen kan worden gesteld dat voor elke Afghaan die terugkeert uit Europa een gegronde vrees voor vervolging kan worden aangenomen. Immers, niet elke Afghaan die terugkeert uit Europa zal worden beschouwd als verwesterd. Of een Afghaan wordt beschouwd als verwesterd is afhankelijk van individuele elementen. Deze elementen dienen door de verzoekende partij te worden aangereikt.
 
Voorts blijkt uit de beschikbare landeninformatie opgenomen in het rechtsplegingsdossier momenteel niet dat voor alle Afghanen die onder het profiel vallen van een toegeschreven verwestering een gegronde vrees voor vervolging kan worden aangenomen. Bij de beoordeling of er sprake kan zijn van een toegeschreven verwestering die aanleiding kan geven tot een gegronde vrees voor vervolging is nog steeds een individueel onderzoek vereist waarbij ook rekening moet worden gehouden met verschillende risicobepalende factoren zoals het geslacht, de gedragingen van de verzoeker, het gebied van herkomst, de conservatieve omgeving, de perceptie van traditionele genderrollen door de familie, de leeftijd, de duur van het verblijf in een Westers land, en de zichtbaarheid van de persoon, enzovoort. Aldus kan de Raad de richtlijnen van EUAA waarnaar de verwerende partij in haar aanvullende nota verwijst, bijtreden (EUAA Afghanistan Guidance Note van april 2022, p. 81).
 
Afghanen die uit Europa terugkeren naar Afghanistan kunnen door de taliban of de maatschappij weliswaar met argwaan worden bekeken en kunnen worden geconfronteerd met stigmatisering of uitstoting. Stigmatisering of uitstoting kunnen slechts in uitzonderlijke gevallen worden beschouwd als vervolging. Wat betreft de negatieve perceptie ten aanzien van Afghaanse terugkeerders uit het Westen blijkt nergens in de aanwezige informatie dat dit gegeven op zich aanleiding zou geven tot daden van vervolging. In de EUAA “Guidance Note” van april 2022 wordt verwezen naar de EASO COI query “Afghan nationals perceived as ‘Westernised’” van 2 september 2020. Ook uit deze query, die weliswaar dateert van voor de val van de Afghaanse regering, blijkt dat niet elke Afghaan die terugkeert naar Afghanistan hetzelfde risico loopt om te worden beschouwd als verwesterd. Dit is afhankelijk van de individuele elementen (p. 4).
 
Uit het voorgaande kan worden besloten dat een individuele beoordeling van het beschermingsverzoek noodzakelijk blijft. Een persoonlijk risico voor de verzoekende partij om te worden beschouwd als verwesterd en om deze reden in Afghanistan te worden vervolgd, moet in concreto aannemelijk worden gemaakt.
 
Dit neemt niet weg dat beschermingsverzoeken van Afghanen die terugkeren uit het Westen met de nodige voorzichtigheid moet worden beoordeeld, te meer nu de perceptie en potentiële behandeling van Afghanen die Afghanistan hebben verlaten onduidelijk zijn (EUAA Guidance, p. 49). De meest recente landeninformatie die door beide partijen wordt bijgebracht, laat niet toe anders te oordelen.
 
Bij de beoordeling van de redelijke mate van waarschijnlijkheid voor de verzoekende partij om bij terugkeer naar Afghanistan te worden blootgesteld aan vervolging, moeten haar individuele en concrete omstandigheden, in zoverre geloofwaardig, worden beoordeeld en afgewogen in het licht van de algemene landeninformatie aldaar, zoals beschreven in objectieve bronnen.
 
In casu blijkt uit het rechtsplegingsdossier dat de verzoekende partij op 14 december 2020 het verzoek om internationale bescherming heeft ingediend en heeft verklaard dat zij Afghanistan in juni of juli 2019 op veertienjarige leeftijd had verlaten. In Afghanistan was de verzoekende partij afkomstig uit Khan Ezat, gelegen in het district Narkh van de provincie Maidan Wardak. Haar regio van herkomst wordt niet betwist. Bij aankomst in België heeft de verzoekende partij verklaard zestien jaar oud te zijn. Gelet op haar minderjarigheid bij haar aankomst in België werd aan de verzoekende partij een voogd toegewezen. Heden is de verzoekende partij minstens achttien jaar oud. Sinds december 2020 verblijft zij onafgebroken in België.
 
Uit haar verklaringen en de stukken van het rechtsplegingsdossier blijkt dat de verzoekende partij in België naar school gaat, het Nederlands machtig is en een rijk sociaal netwerk heeft opgebouwd. Tijdens het persoonlijk onderhoud van 29 juni 2022 heeft de verzoekende partij uitdrukkelijk verklaard dat zij al drie jaar niet meer in Afghanistan geweest is, dat zij in België met Westerse kleren rondloopt, een tatoeage heeft, hier de mentaliteit heeft gevormd, hier opgegroeid is. Om die voornoemde redenen is het volgens haar onduidelijk hoe de taliban bij eventuele terugkeer met haar zullen omgaan en dat haar veiligheid absoluut niet kan gegarandeerd worden (NPO, p. 20). De verzoekende partij heeft middels haar aanvullende nota van 28 november 2022 verschillende verklaringen van derden voorgelegd (zie rechtsplegingsdossier). Gelet op het profiel van de personen die deze brieven hebben opgesteld, met name personen die bij haar ontwikkeling sedert haar aankomst in België nauw betrokken waren, alsook het feit dat deze brieven een zekere tijdsspanne overbruggen en verschillende omstandigheden toelichten, kan hieraan een zekere bewijswaarde worden toegekend. Deze brieven schetsen de integratie van de verzoekende partij in België, geven aan dat zij heel goed is ingeburgerd in de Belgische samenleving, dat zij in zo'n korte tijd de taal zeer goed heeft aangeleerd om gemakkelijk met haar omgeving te kunnen communiceren en in dialoog te treden, en dat zij blijk heeft gegeven van verlangen en enthousiasme om zich open te stellen voor de Belgische samenleving. De verzoekende partij wordt omschreven als iemand die zich openstelt voor de Belgische samenleving op het vlak van cultuur, sport en de vigerende regels. Uit de brieven blijkt verder ook dat de verzoekende partij heel vriendelijk, sociaal en zeer gemotiveerd is om verder haar leven in België zelfstandig op te bouwen. In de referentiebrieven van de begeleiders en medestudenten wordt vermeld dat de verzoekende partij respectvol en plichtsbewust omgaat met haar omgeving en dat zij vol met goede bedoelingen in het leven staat. Ook wordt geattesteerd dat zij vrouwelijk gezag zonder problemen aanvaardt. Tevens wordt er in de brieven vermeld dat de verzoekende partij tijdens haar opleiding in de keuken varkensvlees en ander niet-halal voedsel behandelt en zelfs varkensvlees heeft gegeten. De begeleidster van de verzoekende partij in het opvangcentrum te Menen heeft twee referentiebrieven tijdens de terechtzitting aan de Raad voorgelegd. Zij beschrijft de verzoekende partij als volledig geïntegreerd en geheel verwesterd persoon. Zij voegt eraan toe dat de verzoekende partij in het dagelijks leven geen 100% moslim meer is. De begeleidster verduidelijkt dat hoewel de verzoekende partij nog steeds deze religie aanhangt zij niet al hun regels volgt. Zij vervolgt dat zij samen met de verzoekende partij af en toe naar de kerk gaat om er een kaarsje te branden, dat zij samen soms eens een wijntje drinken, varkensvlees eten en samen uitgaan. Er wordt tevens vermeld dat de verzoekende partij samenwoont met Belgen in een wooneenheid, dat zij weinig contact heeft met mensen uit haar land van herkomst, dat zij een relatie heeft met een Belgisch meisje en dat zij in haar wooneenheid probleemloos samen met een Belgische vrouw leeft waarbij bepaalde ruimtes delen en daar samen voor verantwoordelijk zijn.
 
De verzoekende partij was voor haar vertrek al deels gevormd naar Afghaanse gebruiken, waarden en normen, doch heeft ook een deel van haar puberteit, een belangrijke en bijzondere fase in de ontwikkeling van een jongere (vormende jaren), in België doorgebracht. Uit de stukken van het administratief dossier en de verklaringen van de verzoekende partij blijkt dat significante personen in haar leven hier in België haar waarden en visies hebben beïnvloed en deze verder hebben ontwikkeld. Alhoewel de verzoekende partij nog maar twee jaar in België verblijft, geven de bijgebrachte documenten en de afgelegde verklaringen van de verzoekende partij samen blijk van een goede en doorgedreven integratie in de Belgische samenleving waaruit ook blijkt dat de verzoekende partij zich bewust Westerse waarden en normen eigen gemaakt heeft. De verzoekende partij heeft in België niet enkel lessen gevolgd en zich één van de landstalen eigen maakt, en zich aldus aangepast aan de omstandigheden van haar verblijf in België, maar op basis van het geheel van de documenten en de verklaringen kan in hoofde van de verzoekende partij aangenomen worden dat zij zich op dermate ingrijpende wijze geconformeerd heeft aan een Westerse liberale levensstijl dat zij, in geval van terugkeer als verwesterd zal beschouwd worden en dat de aanpassing aan de Westerse waarden en cultuur het voor haar bijzonder moeilijk maakt om zich opnieuw aan te passen aan de normen en waarden die actueel de Afghaanse samenleving na de machtsovername door de taliban kenmerken. Er kan in casu gelet op het geheel van voorgaande elementen, eveneens aangenomen worden dat de verzoekende partij zich intussen fundamentele westerse maatschappelijke normen en waarden heeft eigen gemaakt die raken aan haar identiteit en morele integriteit.
 
Gelet op het geheel van alle elementen met betrekking tot haar concrete en specifieke, persoonlijke situatie, is de Raad van oordeel dat de verzoekende partij aannemelijk maakt dat de kans reëel is dat zij bij een terugkeer naar haar regio en dorp van herkomst zal opvallen en in de negatieve aandacht van leden en aanhangers van de taliban zal komen te staan. In deze dient bij de beoordeling van de vrees van de verzoekende partij rekening te worden gehouden met de strenge sociaal-religieuze richtlijnen die door de taliban-autoriteiten heden uitgevaardigd zijn zoals blijkt uit de zeer uitgebreide, gedetailleerde en gedocumenteerde informatie die door beide partijen wordt bijgebracht en die reeds hoger werd besproken. Er dient voornamelijk rekening te worden gehouden met de informatie dat personen, die als ‘verwesterd’ worden beschouwd het risico lopen om te worden blootgesteld aan vervolging en de perceptie leeft dat terugkeerders waarden en uiterlijkheden hebben aangenomen die worden geassocieerd met Westerse landen. Het is niet mogelijk om met een redelijke mate van waarschijnlijkheid het concrete lot te voorspellen van een persoon met haar profiel die onder de aandacht van de taliban komt omwille van een (toegedichte) verwestering. Echter, de door beide partijen bijgebrachte en besproken objectieve landeninformatie wijst op “wrede, onmenselijke en vernederende behandeling en bestraffing”, waaronder openbare geseling en afranseling van personen die zich niet hielden aan de uitgevaardigde regels en richtlijnen. Daarenboven is er in hoofde van de verzoekende partij geen sprake van perceptie, maar heeft zij zich daadwerkelijk westerse normen en waarden eigen gemaakt waarbij men redelijkerwijs niet van haar mag verwachten dat zij die op duurzame wijze verbergt.
 
In acht genomen het geheel van wat voorafgaat en gelet op het profiel van de verzoekende partij, de verschillende stukken die werden voorgelegd en de verwijzing naar landeninformatie, is de Raad van oordeel dat in hoofde van de verzoekende partij een gegronde vrees voor vervolging kan worden aangenomen omwille van een (toegedichte) politieke overtuiging in geval van terugkeer naar haar land van herkomst in de zin van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet en dat er voor haar in haar land van herkomst geen redelijke bescherming en geen intern vestigingsalternatief voorhanden zijn daar in casu de taliban de actor van vervolging is en het hele Afghaanse grondgebied in handen heeft. Daarenboven indien de verzoekende partij door personen uit haar lokale gemeenschap van verwestering beschuldigd wordt, dan kunnen de de-facto-talibanautoriteiten evenmin worden beschouwd als een actor van bescherming. Het gebrek aan het recht op een eerlijk proces en de aard van de bestraffingen binnen het justitiemechanisme van de taliban zorgen ervoor dat dit niet kan worden beschouwd als een legitieme vorm van bescherming, zoals hoger reeds uiteengezet. Gezien de taliban geen actor van bescherming is, dringt de vraag naar een intern vestigingsalternatief zich niet verder op.