Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 239.866 - 19-08-2020

Samenvatting

Verzoeker stelt vast dat niet wordt betwist dat hij in Kosovo geld ontving vanwege zijn moeder. De gemachtigde stelt in de bestreden beslissing vast dat zijn moeder op dat ogenblik een leefloon ontving  en dat dit geld allerminst bestemd was om een zoon in het buitenland mee te onderhouden, zodat niet gesteld kan worden dat een afhankelijkheidsrelatie bestond vóór de aanvraag en van in het land van herkomst. Verzoeker brengt hier tegen in dat hij nochtans loonfiches heeft bijgebracht en een OCMW-attest waaruit duidelijk blijkt dat zijn moeder al langer dan één jaar werkt en voldoende inkomsten heeft om hem ten laste te nemen.
 
In de bestreden beslissing wordt onder meer als volgt gemotiveerd:
 
“• Bewijzen van stortingen bij de Belfius bank (reeds in België) 2/12/2019 van 400€, 4/11/2019 van 400€,
1/10/2019 van 400€, 4/10/2019 van 400€. 2/09/2019 van 400€ 1/08/2019 van 400€
• Overzicht stortingsbewijzen via Ria door de referentiepersoon aan betrokkene in Kosovo dd 05/01/2018 van 500 euro: 02/02/2018 van 300 euro, 07/04/2018 van 200 euro, 07/05/2018 van 300 euro; 08/08/2018 van 200 euro; 03/09/2018 van 300 euro en dd 05/10/2018 van 500 euro,
• (…)
• Inkomsten referentiepersoon: Takenovereenkomst voor de tewerkstelling van een persoonlijke assistent die familielid is tot in de tweede graad of die deel uitmaakt van het gezin als budgethouder dd 31/12/2018 (over een periode van januari 2019 tot december 2019) met loonfiches”.
 
en
 
“Gezien betrokkene nog steeds niet afdoende heeft aangetoond dat hij effectief onvermogend was in zijn land van herkomst of origine voor zijn aankomst naar België, kan het verblijfsrecht niet worden toegestaan. Geen van de voorgelegde documenten die werden voorgelegd om betrokkenes onvermogen in Kosovo te bewijzen, kan worden aanvaard Wat betreft de bewijzen dat hij reeds geld had ontvangen in het land van herkomst van zijn moeder, dit wordt niet betwist, echter op dat moment ontving de referentiepersoon nog leefloon. Het geld dat mevrouw toen kreeg was allerminst bestemd om een zoon in het buitenland mee te onderhouden, betrokkene kan daar dan ook geen verblijfsrecht aan ontlenen.”
 
Verzoeker betwist niet dat op het ogenblik dat hij in zijn land van herkomst geldsommen ontving vanwege zijn moeder, zij in België een leefloon kreeg. Het komt de Raad niet kennelijk onredelijk voor om in deze context niet te aanvaarden dat verzoeker ten laste is van zijn moeder. Verzoeker brengt hiertegen in dat zijn moeder nu al meer dan één jaar werkt en zij voldoende inkomsten heeft om hem ten laste te nemen. Verzoeker gaat eraan voorbij dat hij op het ogenblik van de tewerkstelling van zijn moeder al in België verbleef. Zijn moeder werd vanaf 1 januari 2019 tewerkgesteld en verzoeker diende op 4 februari 2019 zijn eerste aanvraag voor een verblijfskaart bij de stad Sint-Niklaas in. Hij verklaarde hierbij op 18 november 2018 België te zijn binnengekomen. Het recentste stortingsbewijs van de moeder aan verzoeker in Kosovo dateert van 5 oktober 2018 en zij was op dat ogenblik dan ook nog niet tewerkgesteld. Door middel van zijn betoog toont verzoeker niet aan dat de gemachtigde op grond van onjuiste feitelijke gegevens of op kennelijk onredelijke wijze heeft vastgesteld dat hij “niet afdoende heeft aangetoond dat hij effectief onvermogend was in zijn land van herkomst of origine voor zijn aankomst naar België”.