Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 231.452 - 20-01-2020

Samenvatting

In casu oordeelde de verwerende partij dat betrokkenen onvoldoende bewijs aanbrengen dat zij zich bij de referentiepersoon komen voegen. Uit bijkomende gegevens van het administratief dossier blijkt volgens de verwerende partij dat verzoekende partij en haar kind niet langer verblijven op het opgegeven adres. Om die reden weigert de verwerende partij de verzoekende partij het verblijf van meer dan drie maanden.
 
De Raad van State besliste in zijn arrest nr. 241.649 van 29 mei 2018 als volgt:
 
“(…) uitdrukkelijk sprake is van familieleden “die de Belg begeleiden of zich bij hem voegen”, en het begeleiden van of het zich voegen bij de Belg inhoudt dat de vreemdeling uit het buitenland komt of is gekomen (…)”
 
De Raad van State geeft daarmee duidelijk aan wat hij verstaat onder de termen ‘begeleiden’ en ‘bij hem voegen’. Het houdt volgens de Raad van State immers in dat de vreemdeling uit het buitenland komt of is gekomen, wat in casu het geval is. De Raad van State geeft in zijn rechtspraak geen enkele indicatie dat deze termen zouden verwijzen naar een effectief samenwonen of samen verblijven op hetzelfde adres.
 
Ook het Hof van Justitie maakt in zijn rechtspraak geen gewag van een voorwaarde van effectief samenwonen of samen verblijven op hetzelfde adres wanneer het gaat om de terminologie ‘begeleiden’ of ‘bij hem voegen’. Zo besliste het Hof in zijn arrest van 10 juli 2014 in de zaak Ewaen Fred Ogieriakhi tegen Minister for Justice and Equality e.a. dat ‘in het gastland verblijven’ op zich volstaat. Er is in de rechtspraak van het Hof geen enkele indicatie te vinden dat ‘begeleiden’ of ‘zich bij hem voegen’ louter zou slaan op het effectief samenwonen of samen verblijven op hetzelfde adres. Het enige motief van de beslissing tot weigering van verblijf van meer dan drie maanden, namelijk “(…) betrokkenen brengen onvoldoende bewijs aan dat zij zich bij de referentiepersoon komen voegen. Immers, uit bijkomende gegevens van het administratief dossier blijkt dat beiden betrokkenen niet langer verblijven op het opgegeven adres.” vindt dan ook geen steun in de rechtspraak van het Hof van Justitie, noch in die van de Raad van State, noch in de wet. De verwerende partij motiveert verder in de bestreden beslissing op geen enkele concrete wijze waarop zij zich baseert om te poneren dat ‘voegen’ in de zin van de wet enkel zou betekenen dat men op hetzelfde adres zou moeten verblijven. Deze visie vindt geen steun in de wet, noch in bovengenoemde rechtspraak.