Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 199.935 - 20-02-2018

Samenvatting

Verweerder weigert de visumaanvraag, en bijgevolg het verblijfsrecht van meer dan drie maanden, in de eerste plaats omdat het ter staving van de huwelijksband voorgelegde document niet als bewijs van deze huwelijksband kan worden aanvaard. Hiertoe wordt overwogen dat enerzijds het voorgelegde huwelijkscertificaat niet is gelegaliseerd en anderzijds het voorgelegde huwelijkscertificaat werd afgeleverd door een religieuze instantie zonder bewijs dat dit huwelijk ook werd geregistreerd bij, en erkend door, de bevoegde burgerlijke instanties in Ethiopië.
 
In casu dient te worden aangenomen dat de ingeroepen huwelijksband reeds bestond voordat mevrouw G.G. in België is toegekomen. Deze laatste verklaarde in het kader van haar verzoek om internationale bescherming van 23 juli 2014 zo België te zijn binnengekomen op 22 juli 2014. Tijdens haar eerste gehoor op de Dienst Vreemdelingenzaken op 7 augustus 2014 gaf zij reeds aan religieus te zijn gehuwd in februari 2011 te Mai Ayni, Ethiopië, met een persoon met identiteitsgegevens die sterk gelijken op deze van verzoeker. Het thans voorliggende stuk dat de huwelijksband moet staven, verwijst ook naar een huwelijk op 28 mei 2003 in de Ethiopische jaartelling, hetgeen overeenkomt met februari 2011 in onze jaartelling.
 
Uit voormelde bepalingen volgt dat in de thans voorliggende situatie waarin de gezinshereniging wordt gevraagd als echtgenoot van een erkend vluchteling in België en waarin de ingeroepen huwelijksband reeds bestond voor de komst van deze laatste naar België, een getrapte bewijsregeling wordt voorzien wat de huwelijksband betreft. De gezinshereniging mag niet louter worden afgewezen omwille van het ontbreken van bewijsstukken.
 
Het uitgangspunt blijft gelden dat de huwelijksband in beginsel moet worden aangetoond met officiële documenten, overeenkomstig artikel 30 van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht of de internationale overeenkomsten betreffende dezelfde materie. Zo de betrokkene aannemelijk maakt dit bewijs niet te kunnen voorleggen, is het bestuur verplicht om rekening te houden met andere geldige bewijzen die met betrekking tot deze band worden overgelegd. Indien hij aannemelijk maakt evenmin een ander geldig bewijs van de huwelijksband te kunnen voorleggen, kan de minister of zijn gemachtigde overgaan of laten overgaan tot een onderhoud met de vreemdeling en de vreemdeling die wordt vervoegd, of tot elk onderzoek dat noodzakelijk wordt geacht en in voorkomend geval voorstellen om een aanvullende analyse te laten uitvoeren.
 
(…)
 
Uit de stukken van het administratief dossier blijkt dat verzoeker de visumaanvraag indiende vanuit Israël en dat hij op dat ogenblik aldaar verbleef in “Holot Prison” oftewel een detentiecentrum. Verweerder had er bijgevolg kennis van dat verzoeker verbleef in een detentiecentrum in Israël. Dit gegeven kan een impact hebben op de mogelijkheden voor verzoeker tot het voorleggen van bewijsstukken inzake zijn voorgehouden huwelijk.
 
De vaststelling dringt zich op dat verweerder bij het nemen van zijn beslissing op geen enkele wijze rekening heeft gehouden met deze detentie van verzoeker in Israël. In het licht van hetgeen voorafgaat, waaronder het gegeven dat in het kader van de gezinshereniging met erkende vluchtelingen de afwijzing van het verzoek niet louter mag zijn gebaseerd op het ontbreken van bewijsstukken en het voorziene cascadesysteem in de bewijslevering, is de Raad van oordeel dat dit gegeven van belang kon zijn in de doorgevoerde beoordeling en dit gegeven dan ook ten onrechte niet in de beoordeling is betrokken. Er lijkt niet dat verweerder, wat dit weigeringsmotief betreft, rekening heeft gehouden met alle relevante gegevens en een voldoende zorgvuldigheid in de beoordeling in acht heeft genomen.