Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 226.423 - 20-09-2019

Samenvatting

Uit deze verklaringen die verzoeker aflegde, blijkt dat hij naar Engeland wil gaan om daar zijn broer en neef te zoeken.
 
Hij verklaarde niet een vrees te hebben bij een terugkeer naar Vietnam.
 
Verzoeker voert aan dat geen rekening werd gehouden met het feit dat hij de Vietnamese overheid vreest, dat de autoriteiten een streng onderdrukkingsbeleid hebben geïnstalleerd dat de politieke en burgerlijke rechten ontneemt van de burgers, dat er censuur is en harde bestraffing. Burgers die hun recht op vrije meningsuiting uitoefenen, riskeren onrechtmatig aangehouden en veroordeeld te worden volgens een strenge maar zeer dubbelzinnige strafwet.
Als bijlagen bij het verzoekschrift voegt hij volgende stukken toe: hij verwijst in dit verband naar een rapport van Human Rights Watch “Human Rights Watch, Vietnam – Events of 2018” en een rapport van de UK Home office “UK Home Office: Country Policy and Information Nota Vietnam: Opposition to the State, September 2018”.
 
In dit verband wordt opgemerkt dat in de bestreden beslissing uitdrukkelijk wordt overwogen: “Ten eerste dient er te worden benadrukt dat u weigert asiel aan te vragen in België. Als u daadwerkelijk gevaar loopt in uw land van herkomst, lijkt het logisch aan te nemen dat u asiel wenst aan te vragen. Betrokkene stelt uitdrukkelijk dat hij geen asiel wenst aan te vragen. Bovendien legt u geen enkel identiteitsdocument voor die uw identiteit en nationaliteit kan bevestigen om u beweringen te staven. Tot slot beweerde u niet te kunnen terugkeren naar uw land van herkomst omdat u er geen familie, huis of werk heeft. Vooreerst dienen we op te merken dat u geen enkel concreet bewijs leverde voor deze bewering. Ten tweede behoren deze motieven tot de socio-economische sfeer. Socio-economisch motieven vormen geen inbreuk op artikel 3 van het EVRM.”
 
Verzoeker gaat niet in op het motief dat hij weigert asiel aan te vragen in België. Ter zitting van 11 september 2019 werd door de partijen meegedeeld dat verzoeker momenteel nog steeds opgesloten is. Verzoeker heeft bijgevolg steeds de mogelijkheid gehad om een verzoek om internationale bescherming in te dienen, maar heeft dit niet gedaan. Het is niet kennelijk onredelijk van de verwerende partij om te stellen dat “Als u daadwerkelijk gevaar loopt in uw land van herkomst, lijkt het logisch aan te nemen dat u asiel wenst aan te vragen.”
 
De Raad benadrukt dat om te kunnen besluiten tot een schending van artikel 3 van het EVRM, verzoeker dient aan te tonen dat er ernstige en zwaarwichtige gronden aanwezig zijn om aan te nemen dat hij in het land waarnaar hij mag worden teruggeleid, een ernstig en reëel risico loopt te worden blootgesteld aan folteringen of mensonterende behandelingen.
 
(…)
 
De Raad merkt op dat van een vreemdeling die werkelijk vreest in zijn land van herkomst te zullen worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of straffen, kan worden verwacht dat hij van de mogelijkheid gebruik maakt om een verzoek om internationale bescherming in te dienen. Verzoeker opteerde ervoor dit niet te doen wat een indicatie vormt dat hij er zelf niet van overtuigd is dat hij een reëel risico loopt om in zijn land van herkomst te worden onderworpen aan behandelingen die vallen onder het toepassingsgebied van artikel 3 van het EVRM.
 
Verzoeker verwijst in het verzoekschrift op algemene wijze naar twee rapporten over politieke dissidenten en activisten die kritiek uiten op de regering in Vietnam. Verzoeker maakt echter op geen enkele wijze aannemelijk dat hij een politieke dissident is of een activist. Verzoeker brengt geen enkel concreet element aan dat in zijn hoofde het risico zou kunnen aantonen op foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Waar verzoeker aanvoert dat burgers die hun recht op vrije meningsuiting uitoefenen, riskeren onrechtmatig aangehouden te worden en veroordeeld te worden volgens een strenge en dubbelzinnige strafwet, wordt opgemerkt dat verzoeker nergens aangeeft in welk opzicht hij bij de uitoefening van zijn recht op vrije meningsuiting problemen zou hebben ondervonden. Waar verzoeker verwijst naar een strenge en dubbelzinnige strafwet in Vietnam en hiervoor verwijst naar het rapport van de UK Home Office wordt vastgesteld dat verzoekers eigen verklaringen, die geen melding maken van oppositie of dissidentie, niet toelaten om deze strafwet op zijn persoonlijke situatie te betrekken. Verzoeker brengt bijgevolg geen concrete elementen aan die in zijn hoofde het risico zouden kunnen aantonen op foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.
 
Een schending van artikel 3 van het EVRM kan, op basis van de door verzoeker afgelegde verklaringen en aangebrachte stukken, niet worden vastgesteld.
 
Verzoeker voert aan dat hij in zijn verzoekschrift in het kader van de procedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid had vermeld dat hij de Vietnamese overheid vreest, dat de autoriteiten een streng onderdrukkingsbeleid hebben geïnstalleerd dat de politieke en burgerlijke rechten ontneemt van de burgers, dat er censuur is en harde bestraffing, dat burgers die hun recht op vrije meningsuiting uitoefenen, riskeren onrechtmatig aangehouden en veroordeeld te worden volgens een strenge maar zeer dubbelzinnige strafwet, en dat hiermee bij het nemen van huidige bestreden beslissing geen rekening werd gehouden. In dit verband wordt opgemerkt dat de vermelding van deze elementen in een procedurestuk voor de Raad, niet wegneemt dat verzoeker deze problemen niet in een gehoor heeft meegedeeld aan de verwerende partij, zelfs niet toen hem hiernaar uitdrukkelijk werd gevraagd “6. Heeft u redenen waarom u niet naar uw eigen land kunt terugkeren?”. Nu verzoeker geen verzoek om internationale bescherming heeft ingediend en nu uit de verklaringen die hij heeft afgelegd niet blijkt dat hij melding heeft gemaakt van problemen met de Vietnamese overheid omwille van oppositie of dissidentie, getuigt het niet van een onzorgvuldig onderzoek dat de verwerende partij met deze beweringen geen rekening heeft gehouden. Verzoeker heeft hierover niets verklaard tijdens zijn gehoor op 29 mei 2019. Hij heeft enkel naar deze problematiek verwezen in zijn verzoekschrift in uiterst dringende noodzakelijkheid en hij herhaalt deze uiteenzetting in huidig verzoekschrift.
 
Er wordt herhaald dat van een vreemdeling die werkelijk vreest in zijn land van herkomst te zullen worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of straffen, kan worden verwacht dat hij van de mogelijkheid gebruik maakt om een verzoek om internationale bescherming in te dienen, minstens dat hij van deze vrees melding maakt op een ogenblik waarop hem daarnaar gevraagd wordt. In casu heeft hij geen melding gemaakt van enige vrees in het kader oppositie tegen de overheid of dissidentie.