Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 14.731 - 31-07-2008

Samenvatting

Hoewel het indienen van een aanvraag artikel 9, derde lid van de Vreemdelingenwet de uitvoering van politionele bevoegdheden op basis van artikel 7 Vreemdelingenwet niet kan inperken, belet dit niet dat een administratieve overheid gehouden is, ingevolge de algemene principes betreffende formele motivering en goed bestuur, om, wanneer het een beslissing neemt, alle relevante elementen waarvan het kennis heeft in overweging te nemen op het moment dat het beslist, zonder dat het echter verplicht is om zelf de beweringen van de eisende partij te bewijzen. Meer specifiek kunnen de politionele bevoegdheden op basis van artikel 7 Vreemdelingenwet de administratieve overheid niet vrijstellen van de internationale verplichtingen die het heeft onderschreven. Een van die verplichtingen heeft betrekking op de bescherming van de rechten gewaarborgd door artikel 3 en 8 EVRM, die een directe werking hebben. De overheden zijn desgevallend gehouden om de wettelijke bepalingen die ermee in strijd zijn, buiten beschouwing te laten. Bijgevolg mag de administratieve overheid geen automatische toepassing maken van artikel 7 Vreemdelingenwet, wanneer de betrokkene voorafgaandelijk elementen heeft aangebracht waaruit een mogelijke schending van een fundamenteel recht dat erkend wordt door en directe werking heeft in België. In een dergelijk geval, wanneer de eisende partij een beroep doet op fundamentele rechten op een precieze en gemotiveerde wijze, is de Raad bevoegd om de toepassing van artikel 7 Vreemdelingenwet, te weigeren.