Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 15.959 - 16-09-2008

Samenvatting

Verzoekster stelt zelf in haar verzoekschrift dat haar echtgenoot op 9 januari 2006 is overleden. Bijgevolg kan er geen samenwoonst meer zijn en kunnen de echtgenoten geen gezinscel meer vormen. Verzoekster betwist dit ook niet, maar verwijst naar de feitelijke situatie zoals ze bestond op het ogenblik van de vestigingsaanvraag en naar de positieve samenwoonstcontroles die er al geweest zijn in het kader van haar huwelijk. Het is echter niet de feitelijke situatie zoals die bestaat op het ogenblik van de vestigingsaanvraag die het uitgangspunt vormt voor de beoordeling van het feit of er al dan niet sprake is van vestiging, maar wel de reële situatie zoals die bestaat op het ogenblik dat de zaak door de administratie in beraad wordt genomen. De vestiging dient beoordeeld te worden in het licht van de toestand op het ogenblik van de te nemen beslissing. Op dat ogenblik was er geen sprake van een gezinscel. Het feit dat dit buiten de wil van verzoekster om gebeurde en het feit dat verzoekster een kind heeft met haar overleden echtgenoot, verandert niets aan het feit dat verzoekster op het ogenblik van de uitspraak van de beslissing niet voldeed aan de voorwaarde gesteld door artikel 40 § 3 Vreemdelingenwet.