Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 16.364 - 25-09-2008

Samenvatting

Uit het geheel van bovenvermelde elementen die steun vinden in het administratieve dossier, niet op aanvaardbare wijze weerlegd door de verzoekende partij, kon de Commissaris-generaal op redelijke en afdoende wijze met draagkrachtige motieven en verwijzend naar de juiste rechtsgrond, besluiten tot de ongeloofwaardigheid van het relaas zodat de voorgewende vrees voor vervolging niet aannemelijk is. De Raad stelt evenwel vast dat uit informatie, toegevoegd aan het administratieve dossier, blijkt dat de volledige provincie Ghazni, waarvan verzoeker beweert recent afkomstig te zijn en alwaar zijn familie nog steeds verblijft, is opgenomen in de lijst met onveilige gebieden van het UNHCR die werd opgesteld aan de hand van zeer specifieke criteria. De Raad meent dan ook gezien verzoeker verklaarde dat zijn familie nog steeds daar verblijft en dat er op basis van hel administratieve dossier geen redenen zijn om aan te nemen dat verzoekers familie niet uit de provincie Ghazni afkomstig zou zijn en daar momenteel niet zou verblijven, verzoeker dan ook een reëel risico loopt op ernstige schade zoals bepaald in artikel 48/4, §2, c) van de wet van 15 december 1980 in geval van een terugkeer naar Afghanistan. Een vestigingalternatief binnen Afghanistan, in casu Kabul, ligt immers moeilijk gelet op het feit dat de traditionele en uitgebreide familie alsook de gemeenschapsbanden van clan en stam er de belangrijkste beschermingsmechanismen vormen voor het individu. Verzoeker komt bijgevolg in aanmerking voor de subsidiaire beschermingsstatus.