Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 24.481 - 13-03-2009

Samenvatting

Er dient te worden vastgesteld dat ondanks het gegeven dat de gemachtigde van de ministervan Migratie- en asielbeleid op de hoogte was van het feit dat verzoekster en haarechtgenoot geen gezinscel vormden en dat zij ingevolge een beslissing van de vrederechterop een afzonderlijk adres verbleven, niet overging tot de intrekking van de voortijdig door eenambtenaar van de vreemdelingendienst van de stad Antwerpen aan verzoekster afgeleverdeverblijfstitel en niet binnen de reglementair bepaalde termijn besliste om het recht op verblijfvan verzoekster niet te erkennen middels de kennisgeving van een document overeenkomstig de bijlage 20 bij het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Aldus dient te worden aangenomen dat de gemachtigde van de minister van Migratie- en asielbeleid van oordeel was dat verzoekster tot een verblijf als familielid van een burger van de Unie gerechtigd was. Daarnaast moet worden opgemerkt dat zonder dat er enig nieuw feit beschikbaar was - de inhoud van het samenwoonstverslag waarnaar in de bestreden beslissing wordt verwezen bevestigt immers louter de reeds gekende feiten - het verblijfsrecht van verzoekster vervolgens plotseling beëindigd werd. Verzoekster kan, gelet op deze kennelijk onredelijke wijziging in de houding van de gemachtigde van de minister van Migratie- en asielbeleid, derhalve gevolgd worden waar zij stelt dat het vertrouwensbeginsel geschonden werd.