Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 25.930 - 10-04-2009

Samenvatting

Uit het administratief dossier dat door verweerder werd neergelegd blijkt dat de sociaalrechtelijke inspecteur via een e-mailbericht aan de Dienst Vreemdelingenzaken verzocht om de echtheid na te gaan van ‘een BIVR in het bezit van verzoeker’. In het adrninistratief dossier is evenwel geen dergelijk bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister terug te vinden en de vernielding dat verzoeker In het bezit zou zijn geweest van een dergelijk document is strijdig met het door de sociaalrechtelijke inspecteur zelf ondertekende vaststellingen. In de nota met opmerkingen geeft verweerder geen verdere toelichtingen inzake deze manifeste tegenstrijdigheid tussen de ondertekende officiële verklaringen en het totaal niet onderbouwde e-mailbericht In de repliekmemorie merkt verzoeker terecht op dat verweerder niet ingaat op zijn argumenten en zeer vaag blijft. Hij benadrukt dat de bestreden beslissing in strijd is met de werkelijkheid en de gegevens van het administratief dossier. Hij licht toe dat hij niet op de werkvloer werd aangetroffen met een vals bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister, dat hij geen bedrog heeft gepleegd, dat niet is aangetoond dat hij de intentie heeft gehad de overheidsinstanties te bedriegen en dat hij bijgevolg geen gevaar uitmaakt voor de openbare orde. Gelet op de beschikbare stukken kan de Raad slechts vaststellen dat niet blijkt dat verzoeker zelf getracht heeft de overheid te misleiden en dat het derhalve kennelijk onredelijk is om te motiveren dat vastgesteld werd dat verzoeker bedrieglijk handelde en dat deze vaststelling volstaat om een verblijfsaanvraag te weigeren en het tevens kennelijk onredelijk is om aan te geven dat om dezelfde reden de ter onderbouwing van de verblijfsaanvraag door verzoeker aangevoerde bewijzen van integratie niet als voldoende kunnen weerhouden worden. De materiële motiveringsplicht werd geschonden.