Raad voor Vreemdelingenbetwistingen
26.554
Aanvraag art. 9ter Vreemdelingenwet – ontvankelijk – geen bewijs identiteit – hangende asielprocedure op ogenbik aanvraag – asielaanvraag afgewezen op ogenblik beslissing DVZ - geen identiteitsdocumenten - geen bewijs herkomstland – behandelingsmogelijkheden in herkomstland – aanvraag ongegrond – beroep bij RvV – ontvankelijkheidsfase – fase ten gronde – identiteitsbewijs niet aan de orde tijdens onderzoek ten gronde – onderzoek medische toestand – geen onderzoek – geen afdoende motivering – geen beroep op een ambtenaar-geneesheer – art. 9ter Vreemdelingenwet – memorie van toelichting – schending art. 62 Vreemdelingenwet – schending zorgvuldigheidsplicht – vernietiging beslissing - BGV in het Frans – aanvraag art. 9ter Vreemdelingenwet in het Nederlands – Taalwet Bestuurszaken – art. 39/16 Vreemdelingenwet – BGV geen “akte” – ambtshalve politiemaatregel – middel ongegrond

Er dient opgemerkt te worden dat nergens in de bestreden beslissing wordt betwist dat de aanvraag van verzoekers ontvankelijk werd verklaard, gezien de asielprocedure van verzoeker ten tijde van hun aanvraag om machtiging tot verblijf nog lopende was. Bijgevolg kon de gemachtigde van de minister terecht beslissen om over te gaan tot een onderzoek van de gegrondheid van de aanvraag, waarbij dient te worden nagegaan of de medische aandoening aanleiding kan geven tot een verblijfsmachtiging in het Rijk. Er dient opgemerkt te worden dat de gehele uiteenzetting van verwerende partij met betrekking tot "een concreet en overtuigend bewijs van de correcte herkomst en/of nationaliteit' in de huidige fase van het onderzoek niet meer aan de orde is. De Raad merkt op dat, waar verwerende partij in de bestreden beslissing enerzijds uitdrukkelijk stelt dat verzoekers vrijgesteld zijn van de vereiste identiteitsdocumenten over te maken en hun aanvraag bijgevolg ontvankelijk is en zij anderzijds blijft terugkomen op de voornoemde vereiste van het overmaken van identiteitsdocumenten, de motivering van de bestreden beslissing niet pertinent en deugdelijk is. Bovendien merkt de Raad op dat nergens in het artikel 9ter van de Vreemdelingenwet wordt geëist dat "de herkomst" van verzoekers wordt bewezen. Uit de bestreden beslissing blijkt niet dat verwerende partij bij het nemen van de beslissing de medische situatie van verzoekster in ogenschouw of in overweging heeft genomen of heeft onderzocht. De beslissing is aldus niet afdoende gemotiveerd. Ten overvloede merkt de Raad op dat uit de bestreden beslissing en uit de gegevens van het administratief dossier blijkt dat een onderzoek van het risico in de zin van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet in casu niet enkel volledig ontbreekt, de gemachtigde van de minister nam de beslissing waarbij de aanvraag van verzoekers ontvankelijk, doch ongegrond werd verklaard zonder een beroep te doen op een ambtenaar-geneesheer. Nochtans stelt artikel