Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 221.508 - 21-05-2019

Samenvatting

In casu werd aan verzoeker een inreisverbod opgelegd voor de duur van drie jaar, in essentie omdat hij op heterdaad zou werd betrapt voor verboden wapenbezit, hij geen partner of kinderen in België heeft, zijn vriendschapsbanden niet worden beschermd door artikel 8 van het EVRM en hij verklaarde geen medische problemen te hebben.
 
Verzoeker betwist dat hij een gevaar uitmaakt voor de openbare orde en stelt dat de bewoner van het huis waar hij zich bevond op het ogenblik dat de huiszoeking plaats vond en waar de wapens werden aangetroffen heeft toegegeven dat de wapens enkel van hem waren en dat verzoeker niet op de hoogte was van de aanwezigheid ervan.
 
Kernvraag is dus of de stukken in het administratief dossier toelaten te stellen dat verzoeker op heterdaad werd betrapt voor wapenbezit.
 
Het proces-verbaal waarvan melding wordt gemaakt in de bestreden beslissing ligt niet voor. Wél bevindt zich in het dossier een “administratief verslag vreemdelingencontrole”, waarin het volgende werd gesteld:
“aard feiten: Inbreuken op de wetgeving inzake het verblijf van vreemdelingen. Betrokkene wordt aangetroffen tijdens een huiszoeking in het kader van verdovende middelen. Tijdens de huiszoeking worden verdovende middelen gevonden en verboden wapens. Volgend proces-verbaal wordt opgesteld: […].
 
Omstandigheden vaststelling: aangetroffen tijdens huiszoeking in het kader van verdovende middelen. Heterdaad: ja”
 
Deze vermeldingen zijn niet duidelijk en voor interpretatie vatbaar: hoewel niet wordt betwist dat verzoeker aanwezig was op het adres van een derde waar de vaststellingen werden gedaan, blijkt uit niets dat hij persoonlijk in verband wordt gebracht met de verdovende middelen of de verboden wapens die er werden aangetroffen. De vermelding “heterdaad” kan weliswaar in verband worden gebracht met de “inbreuken op de wetgeving inzake het verblijf van vreemdelingen”, maar dat is niet noodzakelijk het geval voor wat betreft de overige vaststellingen: het is niet omdat verzoeker werd aangetroffen op een adres waar verboden wapens en verdovende middelen werden gevonden, dat zijn betrokkenheid daarmee vaststaat. De argumenten van de verwerende partij in haar nota doen daaraan geen afbreuk. Immers, waar zij nu stelt dat verzoekers aanwezigheid alleen al in een woning waar verdovende middelen en verboden wapens werden gevonden zou volstaan om te besluiten dat verzoeker een gevaar vormt voor de openbare orde, geeft zij de bestreden beslissing a posteriori een andere motivering, nu in de beslissing zelf uitdrukkelijk wordt gesteld dat verzoeker zelf op heterdaad is betrapt op verboden wapenbezit. Waar zij verwijst naar het proces-verbaal en de arrestatie van verzoeker kan de Raad niet anders dan vaststellen dat dit stuk niet voorligt en verzoekers aandeel in de feiten dus niet kan worden vastgesteld. Verder ligt evenmin een stuk voor waaruit blijkt dat de kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep “minstens impliciet” op 4 september 2018, en dus na de bestreden beslissing, zou hebben bevestigd dat verzoeker een gevaar voor de openbare orde zou vormen.
 
De in het administratief dossier aanwezige stukken laten niet toe te stellen dat verzoeker op heterdaad werd betrapt voor verboden wapenbezit, zodat dit motief, dat werd betrokken bij het bepalen van de duur van het inreisverbod, op onzorgvuldige wijze is tot stand gekomen. Een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel in het licht van artikel 74/11, §1 van de Vreemdelingenwet is aangetoond.