Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 241.264 - 21-09-2020

Samenvatting

De verwerende partij gaat voorbij aan de vaststelling dat de hoegrootheid van het bedrag van de nieuwe tewerkstelling pas kon bekend gemaakt worden einde januari 2020 - begin februari 2020, wanneer de werkgever een loonfiche ter beschikking stelt (eerste loonfiche) van verzoeker. De bestreden beslissing werd genomen op 21 januari 2020 toen de nieuwe tewerkstelling, ingaand op 1 januari 2020, nog geen maand was voltooid. De verzoeker kon nog niet in het bezit zijn van de loonfiche van januari 2020 die hem pas na het verstrijken van de maand, dus na het nemen van de bestreden beslissing, wordt uitgereikt.
 
Verzoeker stelt correct, in dit geval, dat de verwerende partij faalt in haar zorgvuldigheidsplicht. Alhoewel de bewijslast van het bestaan van voldoende toereikende bestaansmiddelen van de referentiepersoon op de schouders van verzoeker rust, heeft de verwerende partij zich niet afdoende geïnformeerd over de concrete nieuwe gegevens die voortvloeide uit de tewerkstelling bij het OCMW. Het is kennelijk onredelijk om van verzoeker te verwachten, nu hij in het verleden steeds correct heeft gehandeld met betrekking tot het overmaken van de verdiensten van de referentiepersoon, voor het nemen van de bestreden beslissing al gegevens te verwachten over de hoegrootheid van het loon indien de concrete gegevens over het loon van de referentiepersoon niet konden kenbaar gemaakt worden voor het nemen van de bestreden beslissing. De bestreden beslissing heeft zich gebaseerd op gegevens, ontdekt op 10 januari 2020, en werd genomen op 21 januari 2020 vooraleer de concrete inkomsten uit deze nieuwe tewerkstelling bekend waren. De stelling van de verwerende partij dat verzoeker “ontegensprekelijk de mogelijkheid” had “om naar behoren en daadwerkelijk haar standpunt kenbaar te maken”, kan niet gevolgd worden. Verder blijkt dat het enige element waarop de bestreden beslissing zich steunt, ligt in het niet voorleggen van “bewijzen van bestaansmiddelen”, zodat de verwerende partij “geen zicht op de huidige bestaansmiddelen heeft”. De bestreden beslissing stelt dat hierdoor geen toetsing van artikel 40ter van de Vreemdelingenwet kan gebeuren. Ten overvloede: nu de maand januari 2020, eerste maand van de nieuwe tewerkstelling van de referentiepersoon, nog niet was verstreken, was het wellicht aangewezen hetzij deze maand af te wachten of indien de verwerende partij meende dat dan snel een beslissing moest genomen worden, telefonisch contact op te nemen met verzoeker om hem toelichtingen te vragen, zelf al is het horen van verzoeker niet wettelijk vereist in het kader van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 7 december 2000, in werking getreden op 1 december 2009.
 
De bestreden beslissing werd kennelijk onredelijk genomen en de feitenvinding is niet afdoende.
 
Verzoeker legt bij het verzoekschrift de loonfiche van het OCMW voor van de hele maand januari 2020, waaruit blijkt dat de referentiepersoon netto 1874,61 euro verdiende. De verwerende partij kon op het ogenblik van de bestreden beslissing geen rekening houden met dit stuk omdat het niet bestond op het ogenblik van het nemen van de bestreden beslissing, zoals evenmin de verzoeker dit stuk had kunnen bijbrengen voor het nemen van de bestreden beslissing. De verzoeker heeft zorgvuldig geageerd.
 
De zorgvuldigheidsplicht werd in de mate zoals hierboven besproken geschonden. Deze vaststelling leidt tot de nietigverklaring van de bestreden beslissing. De overige onderdelen van het eerste middel en het tweede middel moeten niet worden besproken, nu deze niet kunnen leiden tot een ruimere vernietiging.