Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 208.029 - 22-08-2018

Samenvatting

 De Raad kan enkel vaststellen dat de verwerende partij in deze zaak uitgaat van een veronderstelling dat de opvang door de ouders of oom en tante mogelijk is, doch zonder dat blijkt dat concreet werd nagegaan of er garanties voorliggen voor een adequate opvang door de ouders of oom en tante, hetgeen artikel 74/16 van de vreemdelingenwet nochtans voorschrijft. De gemachtigde van de bevoegde staatssecretaris stelt in de bestreden beslissing dat de stelling dat zijn vader overleden is louter steunt op verklaringen, dat niet werd bewezen dat zijn oom en tante niet meer kunnen instaan voor de zorg en opvang van hem zoals zij in het verleden hebben gedaan en op basis van facebookcontacten wordt vastgesteld dat hij contact heeft met een vrouw, van wie wordt aangenomen dat zij de moeder van hem is. Er wordt aangenomen dat hij nog familieleden heeft in Congo, doch uit de bestreden beslissing blijkt niet dat de gemachtigde van de bevoegde staatssecretaris zich ervan heeft vergewist dat er garanties zijn qua opvang en tenlasteneming. Zo blijkt uit de bestreden beslissing niet dat de gemachtigde van de bevoegde staatssecretaris zich overeenkomstig artikel 74/16 van de vreemdelingenwet ervan heeft vergewist dat de gezinssituatie van die aard is dat de minderjarige er opnieuw in kan worden opgenomen, en dat een terugkeer naar een ouder of een familielid wenselijk en opportuun is in het licht van de capaciteit van het gezin om het kind te ondersteunen, op te voeden en te beschermen. Dit geldt des te meer nu de gemachtigde van de bevoegde staatssecretaris in de bestreden beslissing erkent dat verzoekers tracing door het Rode Kruis naar zijn oom en tante thans zonder resultaat is en verzoeker terecht aanstipt dat de verblijfplaats van de vrouw die voor de gemachtigde van de bevoegde staatssecretaris doorgaat als zijn moeder niet gekend is. Louter ten overvloede wordt nog opgemerkt dat uit de vaststelling in de bestreden beslissing dat “de stelling dat de vader van I. (…), Y.R. (…), overleden is (…) volledig (berust) op verklaringen” en dat deze verklaringen niet ondersteund worden door de nodige bewijsstukken, geen garantie inzake opvang door zijn vader worden ontwaard.
 
De Raad benadrukt dat de wetgever heeft voorzien dat er een voldoende garantie dient te zijn voor een adequate opvang bij terugkeer naar het land van herkomst, hetgeen impliceert dat in dit verband voldoende concrete elementen moeten voorliggen. Zo wordt in artikel 74/16, § 2, derde lid van de vreemdelingenwet ook vermeld dat de minderjarige en de voogd op de hoogte worden gebracht van “de naam van de persoon of van de opvangstructuur aan wie het kind wordt toevertrouwd alsook over de rol die deze persoon vervult ten aanzien van de minderjarige”. Bij gebreke aan concrete elementen in de bestreden beslissing of in het administratief dossier omtrent de vereiste garantie op adequate opvang, kan de Raad niet anders dan besluiten dat de verwerende partij in deze zaak enkel is uitgegaan van een vermoeden op dit vlak. Zij ging uit van een vermoeden dat de ouders of de oom en tante de minderjarige kunnen opvangen en dit zonder de garantie op een adequate opvang na te gaan.