Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 246.677 - 22-12-2020

Samenvatting

In een eerste middel voert de verzoekende partij aan dat de referentiepersoon, haar echtgenote, een arbeidsovereenkomst heeft voor bedienden van onbepaalde duur, dat ze een netto-inkomen heeft van boven 1.700 euro per maand, dat het wel degelijk gaat om stabiele en regelmatige inkomsten die volstaan om het gezin te onderhouden en dat de referentiepersoon toereikende bestaansmiddelen heeft.
 
Met haar betoog slaagt de verzoekende partij er niet in de motieven van de bestreden beslissing te weerleggen, met name dat de Belgische referentiepersoon op zich wel voldoende inkomen uit de bewezen tewerkstelling heeft, maar dat ze niet over dat inkomen kan beschikken gezien ze in collectieve schuldenregeling zit, dat zij in die zin dus helemaal niet beschikt over voldoende bestaansmiddelen, dat er op de loonfiches vermeld staat dat mevrouw nul euro zelf in handen krijgt, dat haar volledige inkomen klaarblijkelijk aan de collectieve schuldenregeling wordt overgemaakt, dat het dus niet gaat over budgetbeheer, maar wel degelijk over het afbetalen van schulden, dat de referentiepersoon ongetwijfeld ook zelf een bedrag “leefgeld” in handen krijgt en de schuldenregeling ook zorgt voor het betalen van een aantal vaste kosten betreffende woonst en nutsvoorzieningen zodat ze daar geen schuld kan opbouwen of problemen krijgt met huisvestiging of toegang tot nutsvoorzieningen, dat de referentiepersoon echter heeft nagelaten daarvan een detail voor te leggen, zodat de verwerende partij er het raden naar heeft welk deel van het inkomen moet worden besteed aan schuldenvereffening en welk deel van het inkomen als bestaansmiddelen kan worden beschouwd omdat het wordt aangewend om het levensonderhoud van de referentiepersoon te financieren, dat de verwerende partij niet bij machte is om na te gaan welke bestaansmiddelen heden ter beschikking zouden zijn van de referentiepersoon, zonder dat de referentiepersoon haar daarvan in kennis heeft gesteld, dat het aan de verzoekende partij en/of de referentiepersoon is om de aanvraag te voorzien van voldoende informatie opdat de toetsing van artikel 40ter van de Vreemdelingenwet zou kunnen gebeuren, dat kortom, bij gebrek aan informatie, niet kan worden vastgesteld welke de huidige bestaansmiddelen van de Belgische referentiepersoon zijn en de toetsing van artikel 40ter van de Vreemdelingenwet niet kan gebeuren. De verzoekende partij toont niet aan dat deze motieven foutief of kennelijk onredelijk zijn. De verwerende partij betwist ook geenszins dat de referentiepersoon op zich wel een inkomen uit tewerkstelling heeft, noch dat zij stabiele, regelmatige en toereikende bestaansmiddelen heeft, doch stelt vast dat de referentiepersoon er niet over kan beschikken, minstens dat de verwerende partij niet bij machte is om na te gaan welke bestaansmiddelen heden ter beschikking zouden zijn van de referentiepersoon, zonder dat de referentiepersoon haar daarvan in kennis heeft gesteld. Dit wordt overigens door de verzoekende partij niet betwist.