Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 273.097 - 23-05-2022

Samenvatting

Verzoeker stelt terecht dat hij recht heeft op inzage in het administratief dossier. De afdwingbaarheid ervan is geregeld in de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur. Dit betreft een passieve openbaarheid op verzoek (RvS 2 april 2003, nr. 117.862; RvS 11 juni 2003, nr. 120.369), zoals ook artikel 41, 2. b van het Handvest van de Europese Unie deze lijkt te voorzien. Conform artikel 32 van de Belgische Grondwet heeft ieder “het recht elk bestuursdocument te raadplegen en er een afschrift van te krijgen, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden bepaald door de wet, het decreet of de regel bedoeld in artikel 134”. Verzoeker of zijn advocaat kunnen het administratief dossier ook inkijken op de zetel van het Commissariaat-generaal. Het recht om toegang te verkrijgen tot het administratief dossier raakt niet aan de wettigheid van de bestreden beslissing zelf, doch heeft betrekking op de mogelijkheid om middelen aan te voeren bij de Raad. Volgens vaste rechtspraak moeten in het verzoekschrift alle middelen ontwikkeld worden, tenzij de grondslag ervan pas nadien aan het licht is kunnen komen, in welk geval die middelen ten laatste in het eerst mogelijke in de procedureregeling voorziene processtuk moeten worden opgeworpen.
 
Zoals verzoeker ter terechtzitting aanvoert blijkt de informatie, die uiteindelijk pas werd neergelegd bij verweernota, doorslaggevend te zijn in de beoordeling van de geloofwaardigheid van de etnische achtergrond van verzoeker. De betreffende stukken bevatten inderdaad determinerende informatie over de Berti-etnie, waarop de bestreden beslissing stelt gebaseerd te zijn.
 
In de aanvullende nota van 25 maart 2022 voert verweerder aan dat het schriftelijk karakter van de procedure de partijen er niet van belet ter terechtzitting mondeling te antwoorden op argumenten in feite en in rechte die voor de eerste keer in de laatste proceduregeschriften zijn aangevoerd. Dat geldt, aldus verweerder, des te meer wanneer de partijen elk slechts beschikken over één enkel proceduregeschrift en de terechtzitting bijgevolg het enige ogenblik is waar de verzoekende partij kan antwoorden op de argumenten die de verwerende partij in haar nota heeft uiteengezet (RvS 8 maart 2011, nr. 211.845). Verweerder meent dus, onder verwijzing naar artikel 39/60 van de Vreemdelingenwet, dat verzoeker zijn opmerkingen mondeling op de terechtzitting had kunnen voordragen en desgevallend de nieuwe informatie van verweerder had kunnen weerleggen of in zijn voordeel aanwenden.
 
Verzoeker kan echter worden gevolgd waar hij ter terechtzitting aanvoert dat, door de - onder meer Duitstalige (cf. bijlage 1) - informatie waarop de bestreden beslissing zich baseerde bekend te maken in een nota van verweerder en dit slechts na de indiening van het verzoekschrift, hij inderdaad in de onmogelijkheid werd gesteld om alle nodige stukken te consulteren en zijn beroep op basis van dezelfde informatie(bronnen) van verweerder voor te bereiden en in te dienen. Het feit dat deze informatie – die dateert van voor de kennisgeving van de bestreden beslissing – alsnog werd toegevoegd aan de verweernota, nadat het verzoekschrift reeds werd ingediend, kan deze substantiële onregelmatigheid niet herstellen.
 
Bij de voorgaande vaststellingen voegt zich het medisch verslag van 10 april 2022 van Constats vzw dat verzoeker neerlegt bij aanvullende nota van 19 april 2022 en dat prima facie zijn verklaringen zou kunnen ondersteunen.
 
Gelet op wat voorafgaat inzake de door verweerder gehanteerde informatie (cf. punt 7) en de grenzen van de ondervraging ter zitting inzake het bijgebrachte medisch verslag (cf. punt 8),  dient de bestreden beslissing overeenkomstig artikel 39/2, § 1, tweede lid, 2° van de Vreemdelingenwet te worden vernietigd.