Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 266.071 - 23-12-2021

Samenvatting

De aanvraag tot verblijfsrecht van een Russische echtgenote van een Duitse burger werd afgewezen. Volgens verweerder is er namelijk sprake van wetsontduiking daar verzoekster haar huwelijk in Denemarken is gaan afsluiten om zo de Belgische wet te ontduiken. Verzoekster spreekt dit tegen en verduidelijkt dat de reden waarom ze in Denemarken zijn gehuwd is dat het niet mogelijk was tijdig ( het koppel wenste te vermijden dat hun kind werd geboren buiten het huwelijk) in België te huwen gezien de trage werking van de diensten van de burgerlijke stand bij de stad Antwerpen tijdens de coronaperiode.
 
De vraag is of verzoekster valse stukken naar voren heeft gebracht of andere onwettige middelen heeft gebruikt om een verblijfsrecht te kunnen verkrijgen. Volgens verweerder is er sprake van wetsontduiking in de zin van art. 27 en 18 Wetboek IPR omdat ze in Denemarken zijn gehuwd zonder dat één van beide kennelijk een band heeft met dit land. Op deze manier omzeilden ze de Belgische procedure van voorgenomen huwelijk met de huwelijksmelding, het daaropvolgende onderzoek en ten slotte de huwelijkssluiting of weigering in België.
 
 
Het valt de Raad op dat verweerder de verzoekster op geen enkele manier heeft bevraagd omtrent de voorgelegde Deense huwelijksakte. De verweerder heeft ook ter terechtzitting op geen enkele wijze betwist dat het op 18 augustus 2020 te Denemarken afgesloten huwelijk tussen de verzoekster en de heer D.E. werd overgeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
 
Daarnaast wijst de Raad erop dat lidstaten ertoe gehouden zijn hun nationale recht conform het Unierecht uit te leggen. Artikel 43, §1, 1°, van de Vreemdelingenwet, op basis waarvan verzoekster het verblijfsrecht als echtgenote van een Unieburger wordt ontzegd, is een uitwerking van artikel 35 van de Burgerschapsrichtlijn 2004/38. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) legt artikel 35 van richtlijn 2004/38 zo uit dat er een individuele onderzoek van het concrete geval nodig is opdat men een door deze richtlijn verleend recht kan ontzeggen.
 
De Raad interpreteert artikel 18 WIPR restrictief. Het viseert enkel de situaties van het ontduiken van het door dit wetboek (WIPR) aangewezen recht en heeft niet als doel op te treden tegen misbruiken of ontduiken van de verblijfswetgeving voor vreemdelingen. Uit niets blijkt dat de concrete en individuele omstandigheden van de verzoekster en de heer D.E. hierbij in rekening werden genomen. Zo blijkt niet dat de verweerder bij zijn besluit om de verzoekster het verblijfsrecht als echtgenoot van een Unieburger te ontzeggen, de oprechtheid van het afgesloten huwelijk heeft onderzocht. Bovendien impliceert het feit dat de ambtenaar van de burgerlijke stand de Deense huwelijksakte heeft overgeschreven in zijn registers dat er geen sprake is van wetsontduiking of strijdigheid met de openbare orde.
 
Een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel werd aangetoond omdat verweerder, zonder enig verder onderzoek naar het concrete individuele geval van de betrokken echtgenoten, besluit dat de Deense huwelijksakte een onwettig middel is dat toelaat het verblijfsrecht als familielid van een burger van de Unie aan verzoekster te ontzeggen. Als gevolg hiervan werd de beslissing tot weigering van verblijf van meer dan drie maanden vernietigd.