Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 282.524 - 23-12-2022

Samenvatting

De RvV herneemt het arrest Jawo van het Hof van Justitie (HvJ). Hierin stelt het Hof dat lidstaten de overdrachtstermijn alleen mogen verlengen als een persoon zich opzettelijk onttrekt aan de autoriteiten. Dit is volgens het HvJ het geval als iemand zijn laatst gekende woonplaats heeft verlaten. Artikel 29(2) van de Dublin-III Verordening geeft lidstaten de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen de overdrachtstermijn te verlengen op basis van dit ‘onderduiken’. De RvV besluit vervolgens dat deze verlengingsbeslissing een uitzondering betreft, en dat dit restrictief moet worden geïnterpreteerd.
 
De DVZ verlengde de overdrachtstermijn omdat het gezin geen gevolg wilde geven aan de vrijwillige terugkeer. Het gezin verklaarde bijvoorbeeld alles te zullen doen om zich aan het Dublin-akkoord te onttrekken, onder meer omwille van een hangend beroep tegen de Dublin-beslissing. Om die reden beschouwde de DVZ het gezin als ‘ondergedoken’. Een VIB is in die situatie echter niet verplicht om vrijwillig uitvoering te geven aan een Dublin-beslissing. Hij zou bij vrijwillige uitvoering immers zijn belang bij het beroep kunnen verliezen.
 
Het is rechtmatig voor de DVZ om een vrijwillige terugkeer te willen uitvoeren. Toch betekent dit niet dat een VIB hoe dan ook moet meewerken aan deze vrijwillige terugkeer om te voorkomen dat de DVZ die als ondergedoken beschouwt. De redenering van de DVZ dat het niet meewerken aan de vrijwillige terugkeer automatisch leidt tot een verlengingsbeslissing is niet ernstig volgens de RvV.
 
Zo blijkt niet uit het Jawo-arrest dat er automatisch sprake is van ‘onderduiken’ als iemand een Dublin-beslissing niet vrijwillig uitvoert. Er is alleen sprake van ‘onderduiken’ als iemand zich opzettelijk onttrekt aan de autoriteiten. Dit wordt vermoed wanneer een verzoeker de laatst gekende woonplaats heeft verlaten. Hier verbleef het gezin echter nog in de FITT-woning op het moment van de verlengingsbeslissing. Daarnaast communiceerde het gezin tijdig het nieuwe verblijfsadres nadat ze de FITT-woning verlieten. Dit betekent dat de DVZ niet in de materiële onmogelijkheid was om het overdrachtsbesluit uit voeren. De RvV is van mening dat het gezin dan ook niet doelbewust buiten het bereik van de autoriteiten bleef, en dus niet ondergedoken was.