Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 238.960 - 24-07-2020

Samenvatting

Als Unieburger valt de verzoekende partij onder de toepassing van artikel 44ter van de Vreemdelingenwet. Uit de bepalingen die hierboven werden opgesomd, blijkt dat wanneer aan een EU-onderdaan een bevel om het grondgebied te verlaten wordt uitgereikt, hem in principe een termijn van een maand moet worden toegekend om hieraan uitvoering te geven (artikel 44ter van de Vreemdelingenwet). Zolang de termijn om uitvoering te geven aan het bevel om het grondgebied te verlaten nog niet is verstreken, mag de EU-onderdaan niet op gedwongen wijze worden verwijderd (artikel 44quater, eerste lid van de Vreemdelingenwet). Als de termijn om uitvoering te geven aan het bevel om het grondgebied te verlaten verstreken is (1) of indien vóórdat de termijn om het grondgebied te verlaten verstreken is, de EU-onderdaan een risico op onderduiken vormt, de overeenkomstig artikel 44quater, tweede lid van de Vreemdelingenwet opgelegde preventieve maatregelen niet heeft nageleefd of een bedreiging is voor de openbare orde of de nationale veiligheid (2), of indien de EU-onderdaan een bevel om het grondgebied te verlaten heeft gekregen zonder dat hem een termijn werd toegekend om het Rijk te verlaten (3) – wat alleen het geval kan zijn in een naar behoren aangetoond dringend geval (artikel 44ter, eerste lid van de Vreemdelingenwet) – kan de EU-onderdaan op een gedwongen wijze verwijderd worden (artikel 44quinquies, §1 van de Vreemdelingenwet).
 
Hoewel artikel 43, §1, 2° van de Vreemdelingenwet toelaat om de burger van de Unie te bevelen het grondgebied te verlaten om redenen van openbare orde, zijn deze redenen van openbare orde niet gelijk te stellen met de dringende omstandigheden waarom, overeenkomstig artikel 44ter van de Vreemdelingenwet, een termijn van minder dan een maand kan worden gegeven voor het vrijwillig vertrek. In de bestreden beslissing wordt weliswaar een motivering opgegeven waarom de maatregel van openbare orde wordt gegeven, maar nergens wordt gemotiveerd dat er sprake zou zijn van een “naar behoren aangetoond dringend geval” waarom er geen termijn wordt toegekend. Met de verwijzing naar het “voorgaande” wordt immers enkel teruggegrepen naar de redenen van openbare orde; er kunnen daarin echter geen motieven worden ontwaard die betrekking hebben op het dringend karakter van de maatregel.
 
De Raad dient dan ook de verzoekende partij bij te treden waar zij aanvoert dat in strijd met artikel 44ter van de Vreemdelingenwet en de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 niet afdoende wordt gemotiveerd waarom haar geen termijn voor vrijwillig vertrek wordt toegestaan. De verweernota laat niet toe anderszins te besluiten.