Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 215.796 - 25-01-2019

Samenvatting

Om een dergelijke onrechtmatigheid te constateren, dient de Raad aan de hand van de specifieke feitelijke en juridische omstandigheden van het geval na te gaan of er sprake is van een onregelmatigheid die het hoorrecht op zodanige wijze aantast dat de besluitvorming in kwestie een andere afloop had kunnen hebben, met name omdat verzoeker in casu specifieke omstandigheden had kunnen aanvoeren die na een individueel onderzoek het al dan niet afleveren van een bevel om het grondgebied te verlaten hadden kunnen beïnvloeden (HvJ 10 september 2013, C-383/13 PPU, M.G. e.a., § 40).
 
Verweerder meent dat verzoeker geen dergelijke omstandigheden heeft aangehaald. Hij wijst erop dat in de bestreden beslissing wel degelijk uitdrukkelijk werd gemotiveerd omtrent verzoekers gezinsleven in het licht van artikel 8 van het EVRM, namelijk dat het feit dat verzoeker zijn huwelijk met mevrouw M.I., afgesloten in Marokko, wenst te laten erkennen hem geen automatisch recht op verblijf geeft, dat de stad Antwerpen het huwelijk weigerde te erkennen daar het enkel gericht is op het verkrijgen van een verblijfsrechtelijk voordeel voor verzoeker, en dat mevrouw M.I. zelf een klacht heeft neergelegd wegens schijnhuwelijk.
 
De Raad kan verweerder hierin echter niet volgen. Ook al zijn de aangehaalde elementen inzake schijnhuwelijk inderdaad zwaarwichtig dan nog gaat verweerder eraan voorbij dat verzoeker in het verzoekschrift ook heeft aangehaald dat met de actuele situatie op het ogenblik van de afgifte van het bevel moet rekening worden gehouden en dat mevrouw M.I. zwanger was van zijn kind. Ter staving heeft verzoeker bij het verzoekschrift een attest gevoegd dat als vermoedelijke geboortedatum van dit kind 14 januari 2018 vermeldt, wat impliceert dat mevrouw M.I. ook op het moment dat de bestreden beslissing werd genomen al zwanger was. De Raad meent dat de zwangerschap van zijn partner wel degelijk een element is dat verzoeker had kunnen vermelden indien hij op rechtsgeldige wijze gehoord was en dat de beslissing tot afgifte van een bevel om het grondgebied te verlaten had kunnen beïnvloeden. Verweerder beperkt er zich in de nota toe op te merken dat verzoekers huwelijk met mevrouw M.I. niet werd erkend door de stad Antwerpen omdat er sprake zou zijn van een schijnrelatie en dat verzoeker nalaat stukken voor te leggen waaruit zou blijken dat hij opnieuw een relatie heeft met mevrouw M.I., maar gaat daarbij geheel voorbij aan verzoekers verklaring dat mevrouw M.I. op het moment dat het bestreden bevel werd genomen zwanger was van zijn kind en dienaangaande wel degelijk een dienstig stuk heeft voorgelegd teneinde zijn belang aan te tonen bij die verklaring. Ter zitting verklaart zijn raadsvrouw ten overvloede dat verzoeker ondertussen inderdaad vader is geworden van een kind met verblijfsrecht in België dat door hem werd erkend, zodat het belang bij dit argument nog blijkt.
 
Hoewel de uiteindelijke beoordeling hiervan aan het bestuur toekomt, moet de Raad bijgevolg vaststellen dat de naleving van de hoorplicht er mogelijks toe had kunnen leiden dat de gemachtigde een andersluidende beslissing had genomen, zodat een schending van de hoorplicht als algemeen rechtsbeginsel van het Unierecht wordt aangenomen.