Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 251.631 - 25-03-2021

Samenvatting

Er is een discrepantie tussen de naam van verzoekster (W.A.) die is vermeld op de door haar neergelegde Belgische geboorteakte van haar Belgische minderjarig kind en de naam van verzoekster (D.A.W.) zoals deze figureert op haar nationaal paspoort en in het Rijksregister. De verwerende partij heeft destijds de nodige stappen gezet om verzoeksters naam op basis van dit paspoort te laten aanpassen in het Rijksregister. Blijkens de bestreden beslissing is de verwerende partij van oordeel dat het aan verzoekster toekomt om haar naam op de geboorteakte te laten aanpassen. Dat is niet gebeurd waardoor de verwerende partij tot de conclusie komt dat de verwantschap tussen verzoekster en de Belgische referentiepersoon niet werd aangetoond door de geboorteakte.
 
Verzoekster is in hoofdorde van oordeel dat haar verwantschap met haar Belgisch minderjarig kind wordt aangetoond via de (Belgische) geboorteakte van dit kind “minstens wanneer deze akte wordt samen gelezen met haar gegevens uit het rijksregister”. Verzoekster preciseert dat op 27 maart 2019 haar achternaam, haar voornaam en haar nationaliteit werden aangepast in het Rijksregister op basis van haar internationaal paspoort. Verzoekster wijst erop dat het Rijksregister nog haar oude naam weergeeft en dat hieruit ook blijkt dat ze de moeder is van M.A.C. Ze wijst op artikel 4 van de wet van 8 augustus 1983 en concludeert dat er dan ook geen twijfel kan bestaan over haar verwantschap met haar Belgisch minderjarig kind.
 
Artikel 44 van het Vreemdelingenbesluit vereist in eerste instantie het overleggen van een officieel document ter staving van de bloedverwantschap. In het administratief dossier zit een Belgische geboorteakte, opgesteld op 11 februari 2014, die  W.A. vermeldt als moeder en stelt dat het kind werd erkend door M.S.  Er kan niet worden ontkend dat een Belgische geboorteakte een in artikel 44 van het Vreemdelingenbesluit bedoeld officieel document is.
 
Uit het administratief dossier blijkt dat de verwerende partij bij brief van 27 maart 2019 de opdracht gaf aan de gemeentelijke diensten van Vorselaar om in het Rijksregister de identiteit van verzoekster recht te zetten aan de hand van het door haar voorgelegde internationaal erkende paspoort. Meer bepaald moest de identiteit van verzoekster worden aangepast van W.A., geboren in 1984 te Addis Abeba, nationaliteit Eritrea naar D.A.W., geboren op 12 maart 1977 te Addis Abeba, nationaliteit Ethiopië. De verwerende partij stelde in deze brief uitdrukkelijk dat de oude identiteit van verzoekster als alias moet worden vermeld. Tevens stelde ze dat de betrokken instructies aan het Rijksregister moeten worden meegestuurd en voegde ze nog de volgende opmerking toe in deze brief: “Hoewel onze dienst niet bevoegd is om advies/instructies te geven omtrent Belgische geboorteakten, vestig ik graag uw aandacht erop dat de gegevens van betrokkene in de Belgische geboorteakten van haar kinderen-n.a.v. deze identiteitswijziging- verbeterd te worden (sic).”  
 
Uit stuk 3 gevoegd bij het verzoekschrift, dat een uittreksel uit het Rijksregister bevat, blijkt dat de wijziging van verzoeksters persoonlijke gegevens daadwerkelijk werd doorgevoerd. De verwerende partij houdt alleszins niets anders voor. Gelet op het gestelde in punt 2.7. en het bovenvermeld artikel 4 van de wet van 8 augustus 1983, dat verwijst naar artikel 3 van dezelfde wet, kan verzoekster worden gevolgd in haar betoog dat de verwerende partij aan de hand van een simpele samenlezing van de voorgelegde geboorteakte en de gegevens in het Rijksregister, tot de conclusie had kunnen komen dat verzoekster wel degelijk de moeder is van M.A.C. Meer bepaald blijkt de bloedverwantschap tussen verzoekster en M.A.C. door de samenlezing van de geboorteakte en de gegevens zoals vermeld in artikel 3, eerste lid, 1° (de naam en voornamen), 2° (de geboorteplaats en -datum) en 16° (de vermelding van de afstammelingen in rechtstreekse, dalende lijn in de eerste graad) van de wet van 8 augustus 1983. De gegevens vermeld in artikel 3, eerste lid 1° en 2° van de wet van 8 augustus 1983 werden op uitdrukkelijke instructie van de verwerende partij zelf aangepast en artikel 3, tweede lid van de wet van 8 augustus 1983 voorziet uitdrukkelijk dat opeenvolgende wijzigingen van de gegevens zoals vermeld in artikel 3, eerste lid 1° en 2° van de wet, alsook de datum waarop zij uitwerking hebben, tevens in het Rijksregister worden opgenomen. De verwerende partij stelde in haar in punt 2.7. bedoelde brief ook zelf uitdrukkelijk dat de oude identiteit van verzoekster als alias moest worden vermeld. Uit stuk 3 gevoegd bij het verzoekschrift blijkt dat onder code 010 (NM), “12.03.1977 D.A.W.” werd ingevuld en onder code 011 (PSD), “26.07.2011 W.A.” werd ingevuld. Onder code 140 (RPG) werd onder meer ingevuld, “17.09.2018 03/Zoon M.A.C.”  
 
In haar in punt 2.7. bedoelde brief had de verwerende partij de gemeente Vorselaar er uitdrukkelijk op gewezen “dat de gegevens van betrokkene in de Belgische geboorteakten van haar kinderen-n.a.v. deze identiteitswijziging- verbeterd [moesten] worden.” Indien de informatie op een akte niet blijkt te kloppen en de fout op de akte niet voldoet aan de wettelijke definitie van een materiële vergissing, moet een vonnis van verbetering van de akte worden verkregen via de rechtbank. Het Burgerlijk Wetboek voorziet dat de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats van opmaak van de akte die deze akte wil laten verbeteren, hiertoe een verzoekschrift kan indienen bij de familierechtbank. Het bepaalt tevens dat de procureur des Konings de verbetering vordert van een akte bij de familierechtbank indien hij een fout in de akte vaststelt. Ten slotte kan ook een persoon die een akte wil laten verbeteren hiertoe een verzoekschrift indienen bij de familierechtbank (cf. artikel 35, §1, eerste, tweede en derde lid van het Burgerlijk Wetboek). Ter terechtzitting stelt de verzoekende partij dat zij een dergelijk verzoekschrift heeft ingediend, maar ze legt geen stuk voor dat dit aantoont. Ze voegt er nog aan toe dat dergelijke procedures lang aanslepen. Het initiatief om een fout in een akte van de burgerlijke stand te doen verbeteren, lijkt echter in eerste instantie bij de autoriteiten te worden gelegd. Zo kan in de gecoördineerde versie van de omzendbrief van 19 maart 2019 over de modernisering en informatisering van de burgerlijke stand (BS 25 maart 2019) worden gelezen: “De procureur des Konings moet de verbetering van de akte vorderen wanneer hij een fout vaststelt in een akte van de burgerlijke stand. Hij heeft volgens artikel 40 van het Burgerlijk Wetboek namelijk een toezichtsfunctie in verband met de naleving van de bepalingen van de burgerlijke stand. Het is essentieel en in het algemeen belang, dat akten van de burgerlijke stand, die de staat van de persoon betreffen, zoals bepaald in artikel 6 van het Burgerlijk Wetboek verbeterd worden indien zij fouten bevatten” (punt 3.2.9, p. 42).
 
In de FAQ-rubriek “Modernisering en informatisering van de burgerlijke stand” (https://www.ibz.rrn.fgov.be/fileadmin/user_upload/nl/dabs/FAQ_DABS_NL_20200701.pdf) kan worden gelezen (p. 40): “De procureur des Konings blijft echter ook bevoegd (zie verantwoording amendement 54K3303003 p. 55) en dient een vordering tot verbetering van de akte in te stellen wanneer hij een fout vaststelt uit hoofde van zijn toezichtsfunctie of door een publieke autoriteit op de hoogte wordt gebracht van de fout. Het is immers essentieel en in het algemeen belang, dat akten van de burgerlijke stand, die de staat van de persoon betreffen, zoals bepaald in artikel 6 van het Burgerlijk Wetboek verbeterd worden indien zij fouten bevatten. Elke publieke autoriteit die fouten vaststelt in een akte dient deze mee te delen aan het openbaar ministerie, zodat deze de verbetering van de akte kan vorderen (idem verantwoording amendement). Momenteel wordt vastgesteld dat vele parketten geen gehoor geven aan vragen van de ABS tot verbetering van een akte. Daarom krijgt de ABS expliciet toegang tot de familierechtbank om een verbetering te vragen (...). Verdere instructies in omzendbrief of van het college van procureurs-generaal dienen te worden afgewacht om na te gaan hoe de procureur des Konings in de toekomst zal omgaan met vragen tot verbetering van de ABS of andere publieke autoriteiten.”
 
Voorts kan op pagina 72 van hetzelfde document nog worden gelezen:
 
“De gegevens van het Rijksregister kunnen fouten bevatten. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente om zich ervan te vergewissen dat de gegevens van het Rijksregister in overeenstemming zijn met die van de akte.  Indien het gaat om een fout in de gegevens van het Rijksregister → De gemeente van beheer moet deze fout rechtzetten via de reeds bestaande verbeteringsmechanismen of, indien dit niet mogelijk is, het Rijksregister van de fout inlichten. - Indien het gaat om een fout in de akte → Verbeteringsprocedures van het Burgerlijk Wetboek moeten gevolgd worden”.
 
Samenvattend komt de Raad tot de conclusie dat verzoekster volledig kan worden gevolgd waar ze opwerpt: “dat haar verwantschap met haar Belgisch minderjarig kind wordt aangetoond via officiële documenten, zijnde de geboorteakte van het kind dat in Belgische geboren (...) minstens wanneer deze akte wordt samen gelezen met haar gegevens uit het rijksregister.(...)
Aangezien uit het rijksregister duidelijk blijkt dat de identiteit van verzoekster werd aangepast, doch ook haar oude identiteit herneemt kan er geen twijfel bestaan over haar verwantschap met haar Belgisch minderjarig kind. (...)”
 
Het middel is gegrond voor zover de schending wordt opgeworpen van artikel 40ter van de Vreemdelingenwet, juncto artikel 44 van het Vreemdelingenbesluit juncto artikel 4 van de wet van de wet van 8 augustus 1983 dat verwijst naar artikel 3 van deze wet, juncto de zorgvuldigheidsplicht. Deze vaststelling leidt tot de nietigverklaring van de bestreden beslissing.