Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 251.642 - 25-03-2021

Samenvatting

Wat betreft de relatie tussen verzoeker en het kind A.L.Y.: op het ogenblik van het treffen van de bestreden beslissing had verzoeker blijkens zijn verzoekschrift een procedure aangespannen bij de familierechtbank om te worden erkend als vader van A.L.Y. Ondertussen blijkt uit het annulatieberoep dat verzoeker heeft ingediend tegen een latere beslissing tot weigering van verblijf van 18 januari 2021 (rolnummer 256 830) dat verzoeker bij vonnis van januari 2021 werd erkend als vader van dit kind. De erkenning heeft een declaratief karakter, wat betekent dat ze terugwerkt tot op het ogenblik van de geboorte (Cass. 28 januari 1988, Arr.Cass. 1987-88, 665). Dit geldt erga omnes.
 
Vanaf het moment van de geboorte en wegens dat feit zelf, ontstaat er tussen het minderjarig kind en zijn ouder een natuurlijke band die gelijkstaat met een gezinsleven (EHRM 21 juni 1988, nr. 10730/84, Berrehab v. Nederland, par. 21). Het is daarbij niet noodzakelijk dat het kind binnen een huwelijk of andere samenlevingsvorm werd geboren. Om in zulke situatie een voldoende graad van ‘gezinsleven’ vast stellen, die valt onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM, is de samen-woning van de ouder met het minderjarig kind niet noodzakelijk. Wel moeten andere factoren worden voorgelegd die aantonen dat de relatie tussen de betrokken ouder en het minderjarig kind voldoende standvastig is om de facto gezinsbanden te creëren (EHRM 8 januari 2009, Joseph Grant/Verenigd Koninkrijk, § 30 ).
 
In casu is verzoekers dochter geboren op 22 maart 2017. Op het ogenblik van het treffen van de bestreden beslissing was zij aldus amper drie jaar oud. Er kunnen dan ook niet heel veel indicaties van een gezinsleven voorliggen. Verzoeker stelt in zijn verzoekschrift onder het kopje “Feitelijke uiteen-zetting” dat toen hij in de gevangenis te Gent verbleef, zijn partner en dochter hem wekelijks kwamen bezoeken. Verweerder ontkent dit niet in zijn nota. Bij gebrek aan administratief dossier kan ook niet worden nagegaan of er sprake is van andersluidende stukken. De vermelde feiten worden dan ook bewezen geacht (cf. artikel 39/59, §1, eerste lid van de Vreemdelingenwet). Deze bezoeken wijzen op een voldoende standvastige relatie om gezinsbanden te weerhouden tussen verzoeker en zijn kind. Sinds verzoekers overplaatsing naar de gevangenis van Merksplas verbrak de moeder van zijn kind weliswaar alle contact tussen hen en verzoeker. Daar een kind van drie jaar redelijkerwijs geen inspraak heeft gehad in deze beslissing, kan de verbreking van het contact tussen verzoeker en zijn kind op zich geen aanleiding geven tot een ontkenning van een gezinsleven tussen hen beiden.µ
 
(…)
 
Er werd echter geen administratief dossier voorgelegd zodat de Raad niet kan nagaan of er inderdaad de nodige vragen kunnen worden gesteld bij “het bestaan van een gezinsrelatie” zoals verweerder beweert in zijn nota. Om dezelfde reden kan de Raad de feitelijke grondslag niet nagaan van de vaststelling in de bestreden beslissing dat uit het administratief dossier blijkt dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt of hij een feitelijk gezin vormt met een Belg of een vreemdeling die legaal in België verblijft. Dit alles kan dus niet de conclusie doorkruisen dat er sprake is van gezinsbanden tussen verzoeker en zijn dochter. Zoals gezegd werd verzoeker ondertussen bij vonnis erkend als vader van A.L.Y. Dit heeft terugwerkende kracht, zodat verweerder niet kan worden gevolgd in zijn betoog dat er geen juridische band is tussen verzoeker en A.L.Y. Ten slotte is het niet omdat er geen sprake is van een gezinsleven tussen verzoeker en zijn partner, dat er ipso facto geen sprake is van een gezinsleven tussen verzoeker en zijn dochter.
 
De bestreden beslissing stelt: “Hier kan nog aan toegevoegd worden dat de voorgehouden gezinsbanden met zijn kinderen niet verbroken worden door zijn verwijdering van het grondgebied. Moderne communicatiemiddelen kunnen betrokkene namelijk in staat stellen om tijdens de scheiding in nauw contact te blijven met zijn kinderen en het gezins- en privéleven met hen verder te onderhouden (EHRM 26 juni 2014, nr. 71398/12, M.E. v. Zweden, par. 100).”
 
Echter betreft de bestreden beslissing geen verwijderingsbeslissing doch wel een inreisverbod van 10 jaar. Verzoeker kan dan ook worden gevolgd in zijn betoog dat de bestreden beslissing op oneven-redige wijze zijn gezinsleven fnuikt. Het is disproportioneel en kennelijk onredelijk om van verzoeker te verwachten dat hij gedurende 10 jaar een gezinsleven onderhoudt met zijn kind louter door moderne communicatiemiddelen te gebruiken. De relatie met zijn partner is afgebroken. Om via moderne communicatiemiddelen in contact te treden met zijn dochtertje van drie jaar, is verzoeker redelijkerwijs afhankelijk van zijn ex-partner, wat dan nog een bijkomende hinderpaal oplevert om de gezinsbanden met zijn dochtertje te kunnen onderhouden of uit te oefenen.
 
Verzoeker kan dan ook worden gevolgd in zijn betoog dat het opleggen van een inreisverbod van 10 jaar niet getuigt van een fair balance tussen de belangen van de staat enerzijds en verzoekers privébelangen anderzijds die onder meer bestaan in het kunnen verderzetten van gezinsbanden met zijn dochtertje van drie jaar.
 
Het tweede middel is gegrond voor zover de schending wordt opgeworpen van artikel 8 van het EVRM.