Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 288.029 - 25-04-2023

Samenvatting

De RvV erkent in dit arrest dat er bij terugkeer naar de Gazastrook sprake kan zijn van een gegronde vrees voor vervolging. Dit betekent dat Israël in sommige gevallen kan worden beschouwd als een actor van vervolging.
In uitzonderlijke gevallen kan een verzoeker internationale bescherming krijgen, als die aantoont dat er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat die tot een groep behoort waarvan fundamentele basisrechten systematisch geschonden worden. Dit is het geval wanneer een bepaalde bevolkingsgroep het slachtoffer is van een doelbewuste en systematische vervolging die elk lid van die groep zonder onderscheid kan treffen, om de enkele reden dat men tot die specifieke groep behoort.
De RvV stelt vast de schendingen van fundamentele rechten ten aanzien van de Palestijnen in de Gazastrook niet elke persoon op een gelijke manier treffen. Hoewel de RvV de precaire humanitaire situatie in de Gazastrook erkent, volgt hij de redenering van zijn eerdere uitspraken in 2019. Hierin besloot de RvV dat niet alle inwoners van de Gazastrook zich in een situatie van ernstige persoonlijke onveiligheid bevinden als gevolg van de algemene humanitaire situatie of de levensomstandigheden.
Verschillende elementen liggen in het huidige arrest aan de basis van dezelfde conclusie:

De financiële middelen van een Palestijn uit Gaza bepaalt in hoge mate of deze de negatieve gevolgen van de Israëlische blokkade en het conflict tussen de Palestijnse autoriteit en Hamas kan remediëren, met name het daaruit voortvloeiende tekort aan brandstof en elektriciteit.
De humanitaire situatie (met name de problematiek rond voedselzekerheid, toegang tot drinkbaar water, het hebben van een slaapplaats, de bewegingsvrijheid, en toegang tot onderwijs) raakt niet iedereen op gelijke wijze.

Dit betekent dat niet elke Palestijn in de Gazastrook in omstandigheden leeft waarin hij of zij de elementaire behoeften niet kan verzekeren. Bijgevolg is er geen sprake van groepsvervolging waarbij elke Palestijn in de Gazastrook zonder onderscheid getroffen wordt. Het blijft nodig om pertinente individuele elementen aan te brengen die aantonen waarom men – meer dan een andere Palestijn in Gaza – kans loopt op vervolging
Vervolgens onderzoekt de RvV of er sprake is van een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 48/4 Verblijfswet (Vw). Meer specifiek onderzoekt de Raad of de precaire veiligheidssituatie in de Gazastrook overeenkomt met een situatie van willekeurig geweld zoals omschreven in artikel 48/4 §2 c Vw. In dit kader herneemt de RvV uit het Hof van Justitie arrest Elgafaji dat bescherming op deze grond enkel wordt toegekend daar waar ‘de mate van willekeurig geweld dermate hoog is dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het getroffen gebied, louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico op ernstige schade loopt’.
Ondanks de machtsovername door Hamas, de Israëlische blokkade en de herhaalde schendingen van basisrechten, oordeelt de RvV dat deze onveiligheid en mensenrechtenschendingen niet systematisch alle inwoners van Gaza treffen. Er moeten ook persoonlijke elementen bestaan die de persoon onderscheiden van anderen en als gevolg hebben dat de persoon een groter risico loopt op ernstige schade.
In dit kader hecht de RvV belang aan het feit dat een explosie de woning van de verzoeker vernietigde tijdens het conflict in 2014. Daarnaast vond een explosie naast hun huis plaats door de aanwezigheid van wapens in een tunnel, die hun huis eveneens beschadigde. De Raad stelt vast dat het CGVS in de omstreden beslissing niet ingaat op de impact van de locatie van de woning. Verzoeker woonde in een wijk die die een bijzonder doelwit vormt voor geweld. Dit zou mogelijks een persoonlijke omstandigheid kunnen vormen die de verzoeker kan blootstellen aan willekeurig geweld.
 
De RvV vernietigt de beslissing en stuurt deze terug naar het CGVS om het risico op willekeurig geweld opnieuw te onderzoeken. Het CGVS moet hiervoor rekening houden met de verklaringen en bewijsstukken van de verzoeker in het kader van een eventueel risico op ernstige schade gebaseerd op zijn woonplaats.