Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 240.032 - 25-08-2020

Samenvatting

Verzoeker betoogt dat het oordeel van de verwerende partij dat zijn gedrag geacht wordt de openbare orde te schaden, enkel steunt op vaststellingen van vijf jaar geleden. Verzoeker meent dat zijn huidige gedrag niet werd nagegaan. Door te verwijzen naar de veroordelingen van vijf jaar geleden ontbreekt de vereiste van het onderzoek naar de actualiteit van het gevaar voor de openbare orde. Er wordt tevens verwezen naar feiten van diefstal. Het betreft evenwel feiten van acht jaar geleden. Waar de verwerende partij nog verwijst naar de ruzie met een celgenoot in 2016 wijst verzoeker erop dat hij deze feiten heeft toegegeven en schuldinzicht heeft getoond. Verzoeker meent aldus dat niet in concreto werd onderzocht of er thans een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging aanwezig is in zijn gedrag. Er werd zelfs geen navraag gedaan in de gevangenis aangaande zijn huidige gedrag.
 
Verzoeker voert met zijn grief in wezen de schending aan van de materiële motiveringsplicht. Bij de beoordeling van de materiële motiveringsplicht is de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen niet bevoegd zijn beoordeling in de plaats te stellen van die van de administratieve overheid. De Raad is in de uitoefening van zijn wettelijk toezicht enkel bevoegd om na te gaan of deze overheid bij de beoordeling van de aanvraag is uitgegaan van de juiste feitelijke gegevens, of zij die correct heeft beoordeeld en of zij op grond daarvan niet in onredelijkheid tot haar besluit is gekomen.
 
De Raad leest in de bestreden beslissing vooreerst tal van opsluitingen en veroordelingen, die hij niet betwist. De Raad benadrukt dat de verwerende partij bij haar beoordeling of een vreemdeling een gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid over een zekere appreciatievrijheid beschikt. De Raad oefent ter zake een marginale toetsingsbevoegdheid uit en het behoort niet tot de bevoegdheid van de Raad zijn beoordeling in de plaats te stellen van die van de administratieve overheid. De Raad is in de uitoefening van zijn wettelijk toezicht enkel bevoegd na te gaan of deze overheid bij de beoordeling is uitgegaan van de juiste feitelijke gegevens, of zij die correct heeft beoordeeld en of zij op grond daarvan niet in onredelijkheid tot haar besluit is gekomen.
 
De gemachtigde oordeelde dat het gedrag van verzoeker een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt voor het fundamenteel belang van de samenleving. Uit een lezing van de bestreden beslissing blijkt dat de verwerende partij niet enkel verwijst naar de veroordelingen doch ook op de inhoud van de feiten waarvoor verzoeker werd veroordeeld. Zo wordt erop gewezen dat de feiten die aanleiding gaven tot de veroordeling van 6 maart 2008 een afrekening betrof voor een niet voldane schuld binnen het drugsmilieu. Uit het vonnis van de correctionele rechtbank te Gent van 19 maart 2012 blijkt dat verzoeker een handel had opgezet in allerlei verdovende middelen en dat verzoeker bekende sedert 2 jaar dagelijks 2 gram heroïne te verbruiken. Verzoeker was actief in de branche van harddrugs, zoals heroïne en cocaïne, waarvan de verslavende en de vernietigende werking enorm zijn, zo stelt de verwerende partij. In het vonnis van de correctionele rechtbank te Brugge van 13 juli 2012 wordt tevens gewezen op het feit dat verzoeker een onverbeterlijke recidivist is waarbij geen enkel mededogen past en waartegen hard dient opgetreden te worden, dit ter beveiliging van de maatschappij. Het hof van beroep te Gent wijst er in het arrest van 27 november 2012 op dat verzoeker er niet voor terugschrikt om gebruik te maken van geweld om hem de goederen van anderen toe te eigenen, wat zijn criminele en gevaarlijke ingesteldheid verder aantoont. Naar aanleiding van een fouille in de gevangenis werd heroïne aangetroffen in de zak van verzoekers pullover (vonnis van de correctionele rechtbank te Brugge van 19 oktober 2015). En verder motiveert de verwerende partij het volgende:
 
(…)
 
Verzoeker weerlegt deze motieven niet door te verwijzen naar zijn huidig gedrag in de gevangenis. Verzoeker toont overigens met geen enkel stuk aan dat hij zich zou hebben ‘herpakt’ in zijn gedrag en bijvoorbeeld een begeleiding zou volgen in verband met zijn drugsgebruik. Verzoeker gaat er ook aan voorbij dat hij op 1 juni 2017, naar aanleiding van zijn uitgangspermissie, niet terugkeerde naar de gevangenis en pas op 7 juni 2017 werd aangetroffen bij een politiecontrole te Gent. Bovendien verklaart verzoeker in de vragenlijst van 11 oktober 2019 dat hij beroep zal doen op mensensmokkelaars indien hij naar zijn land van herkomst wordt gerepatrieerd. Het oordeel van de verwerende partij dat verzoeker zich nog steeds zal beroepen op illegale praktijken en dat hij, gelet op de talrijke veroordelingen en de persoonlijkheidskenmerken, niet de intentie vertoont om zijn gedrag te verbeteren, is bijgevolg niet kennelijk onredelijk.
 
In weerwil van verzoekers betoog blijkt niet dat hij lessen zou hebben getrokken uit zijn veroordelingen. De gemachtigde van de minister stelt in dit verband nog uitdrukkelijk het volgende: “Er liggen geen stukken voor waaruit blijkt dat u niet langer een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving zou zijn. Zelfs indien met bewijsstukken aangetoond zou zijn dat u zich na Juni 2017 correct zou zijn gaan gedragen in de gevangenis, quod non, zou dit geen garantie zijn dat u geen strafbare feiten meer zou begaan in du toekomst. In de gevangenis staat u immers onder een strenge overheidscontrole en is de vrijheid om uw eigen gedrag te bepalen aan ernstige beperkingen onderworpen. Dat u in uw hoorrecht aangeeft dat u “fout geweest bent betekent niet dat er daadwerkelijk sprake Is van schuldbesef of -inzicht, spijt of een duidelijke gedragswijziging. U geeft tegelijkertijd aan dat, indien u terug zou moeten gaan', naar Tunesië, u onmiddellijk een beroep zal doen op mensensmokkelaars om terug te komen, nog een bewijs dat u nog steeds bereid bent u te beroepen op illegale paktijken. Gelet op uw talrijke veroordelingen en de persoonlijkheidskenmerken die hieruit voortvloeien wordt vastgesteld dat u niet de Intentie vertoont om uw gedrag te verbeteren. Het feit dat u de neiging vertoont uw gedrag verder te zetten, kan een maatregel gestoeld op openbare orde verantwoorden (HvJ 22 mei 2012, C-348/09, P.I.).” Het oordeel van de gemachtigde dat de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten de inmenging in het uitoefenen van het recht op de eerbiediging van zijn gezinsleven rechtvaardigt door het verplicht verlaten van het grondgebied, is bijgevolg niet kennelijk onredelijk. Verzoeker gaat volledig voorbij aan de motivering in de bestreden beslissing en weerlegt de motieven niet door de loutere verwijzing naar zijn huidige gedrag in de gevangenis en de bewering dat hij schuldinzicht heeft met betrekking tot de ruzie met zijn celgenoot.
 
De schending van de materiële motiveringsplicht wordt niet aangetoond.