Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 244.774 - 25-11-2020

Samenvatting

De gemachtigde heeft dus rekening gehouden met het gezinsleven van verzoeker. De vraag stelt zich evenwel of hij dat op een afdoende wijze heeft gedaan. Zoals verzoeker terecht opmerkt, is geen rekening gehouden met het feit dat hij een aanvraag heeft ingediend tot gezinshereniging in functie van zijn echtgenote waarmee hij in België is gehuwd. Omtrent die aanvraag wordt met geen woord gerept, nochtans is dit een pertinent gegeven in het kader van het gezinsleven van verzoeker.
 
De Raad stelt vast dat het administratief dossier een “verzoek tot gezinshereniging Artikel 10 van de wet van 15/12/1980” bevat, dat is gedateerd op 17 januari 2020. Daarnaast bevat het administratief dossier ook een mail van de vreemdelingendienst van Oostende van 7 mei 2020 gericht aan “KV Opvolging” waarin wordt gesteld: “Betrokkene huwde op 28/12/2019 in Oostende met C.B. (nummer). Hij diende op 21/02/2020 een aanvraag tot gezinshereniging in op basis van artikel 10/12bis van de Vreemdelingenwet.” Uit deze mail blijkt dat verzoeker volgens de stad Oostende bij hen een aanvraag heeft ingediend op 21 februari 2020. Op grond van artikel 12bis, § 4 van de Vreemdelingenwet moest het gemeentebestuur zich onverwijld vergewissen van de ontvankelijkheid van de aanvraag bij de minister of zijn gemachtigde. Het is immers de bevoegdheid van de gemachtigde van de Dienst Vreemdelingenzaken om na te gaan of de buitengewone omstandigheden, die verzoeker in zijn aanvraag gezinshereniging heeft aangehaald om te verantwoorden dat de aanvraag bij het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats in België wordt ingediend en niet bij de Belgische diplomatieke of consulaire vertegenwoordiger die bevoegd is voor zijn woonplaats of zijn verblijfplaats in het buitenland, al dan niet kunnen gevolgd worden. Ook al kan uit de voormelde mail niet blijken dat de gemachtigde voor het nemen van de beslissing door de gemeente op de hoogte was gebracht van de aanvraag gezinshereniging van verzoeker, had de gemachtigde wel op de hoogte moeten zijn door de plicht tot onverwijld handelen van het gemeentebestuur na het indienen van de aanvraag, waarvan het gemeentebestuur zelf stelt dat die is gebeurd op 21 februari 2020, ruim voor het nemen van de bestreden beslissing. Een eventueel traag handelen van het gemeentebestuur kan verzoeker niet kwalijk worden genomen. Hoe dan ook blijkt uit de retributie, waarvan een bewijs zich in het dossier bevindt, dat verzoeker reeds op 9 januari 2020 de overschrijving voor zijn aanvraag gezinshereniging op de rekening van de Dienst Vreemdelingenzaken heeft gedaan. Op basis van die overschrijving had de gemachtigde zich ook kunnen informeren over de aanvraag gezinshereniging voor het nemen van het bevel om het grondgebied te verlaten op 11 maart 2020.