Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 242.974 - 26-10-2020

Samenvatting

Het voorliggende beroep werd op 25 juni 2020 ingediend door de voogd namens de op dat ogenblik nog minderjarige verzoeker. Op 29 juli 2020 is verzoeker echter meerderjarig geworden, zodat de voogd hem, vanaf die datum, niet langer in rechte kan vertegenwoordigen. Verzoeker kan evenwel in eigen naam en zonder verdere vormvereisten het geding zelf verder voeren (cf. RvS 20 november 1980, nr. 20.728; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Raad van State. Ontvankelijkheid, Brugge, die Keure, 1996, nr. 95).
 
De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna: de Raad) merkt ambtshalve op dat, overeen-komstig artikel 39/56, eerste lid van de Vreemdelingenwet, de beroepen bedoeld in artikel 39/2 van dezelfde wet voor de Raad kunnen worden gebracht door de vreemdeling die doet blijken van een benadeling of een belang.
 
Uit de memorie van toelichting bij het wetsontwerp waarbij voormeld artikel 39/56 werd ingevoerd (Parl.St. Kamer 2005-2006, nr. 2479/001, 118) blijkt dat voor de interpretatie van het begrip ‘belang’ kan worden verwezen naar de invulling die de Raad van State aan hetzelfde begrip heeft verleend (met verwijzing naar J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Raad van State. Ontvankelijkheid, Brugge, die Keure, 1996, nrs. 198 - 413).
 
Volgens vaststaande rechtspraak van de Raad van State moet het belang persoonlijk, rechtstreeks, zeker, actueel en geoorloofd zijn (RvS 4 augustus 2005, nr. 148.037). Opdat de verzoekende partij een belang zou hebben bij de vordering volstaat het niet dat zij gegriefd is door de bestreden rechts-handeling en dat zij een nadeel ondervindt. De vernietiging van de bestreden handeling moet de verzoekende partij bovendien enig voordeel opleveren en dus een nuttig effect sorteren. Het belang dient te bestaan op het ogenblik van het indienen van het verzoekschrift en dient ook nog te bestaan op het ogenblik van de uitspraak.
 
Het belang als ontvankelijkheidsvoorwaarde verbiedt beroepen die een zuiver symbolische vernietiging beogen of die enkel strekken tot het vernietigen in het belang van de wet, zonder dat de verzoekende partij enig voordeel, hoe miniem ook, kan halen uit die nietigverklaring (RvS 8 mei 2014, nr. 227.305).
 
In de bestreden beslissing van 13 april 2020 wordt geoordeeld dat de duurzame oplossing voor de op het ogenblik van het nemen van deze beslissing nog minderjarige en niet-begeleide verzoeker gelegen is in een hereniging met zijn ouders in het land van herkomst en wordt de in België aangestelde voogd bevel gegeven om verzoeker terug te brengen naar de plaats waarvan hij is gekomen.
 
Op 29 juli 2020 is verzoeker achttien jaar geworden. Hierdoor valt hij niet langer onder het toepassings-gebied van de artikelen 61/14 en volgende van de Vreemdelingenwet. Ook heeft dit tot gevolg dat er een einde is gekomen aan de voogdij van mevrouw M.D., waardoor deze niet meer beschikt over de hoedanigheid om het bestreden bevel tot terugbrenging uit te voeren. Er blijkt niet dat dit bevel nog uitvoerbaar is. In de omstandigheden zoals hiervoor geschetst, blijkt niet dat verzoeker actueel nog het vereiste belang heeft bij de gevraagde nietigverklaring van de bestreden beslissing.
 
Ter terechtzitting uitgenodigd om zijn belang toe te lichten, gelet op het gegeven dat hij intussen achttien jaar is geworden, stelt verzoeker zich te gedragen naar de wijsheid van de voorzitter. Hij voegt eraan toe dat hij evenwel niet “het slachtoffer” mag worden van het verstrijken van de tijd. Hiermee toont verzoeker in de voorliggende omstandigheden evenwel nog niet aan dat een eventuele vernietiging van de bestreden handeling hem nog enig concreet voordeel, hoe miniem ook, kan opleveren, zoals is vereist opdat hij zijn belang behoudt.
 
Het beroep tot nietigverklaring is, nu verzoeker niet langer doet blijken van het rechtens vereiste belang, onontvankelijk.