De RvV volgt het CGVS in zijn beslissing om een verzoek om internationale bescherming van een Albanese verzoekster kennelijk ongegrond te verklaren. De verzoekster werd viermaal opgeroepen voor een persoonlijk onderhoud. Ze diende telkens een medisch attest in om haar afwezigheid te rechtvaardigen. De raadsman van verzoekster verzocht bovendien de opschorting voor onbepaalde duur, maar dit kan volgens de RvV niet ingewilligd worden omdat er geen einddatum van de opschorting in het verschiet lag.
Verzoekster is van mening dat zij niet kan worden gehoord omwille van haar psychologische problemen. Zij diende haar verzoek om internationale bescherming in, enerzijds om (gewelddadige echtgenoot) en anderzijds om redenen van bloedwraak omdat haar schoonfamilie problemen heeft met de maffia in de provincie waar zij woonde in Albanië. Aangezien Albanië een veilig land van herkomst is, moest zij echter substantiële redenen opgeven waarom in haar specifieke omstandigheden Albanië niet als veilig land van herkomst kan beschouwd worden en haar verzoek gegrond te kunnen verklaren. De bewijslast ligt bij de verzoekster.
De RvV volgt het CGVS ook in zijn mening dat er geen bijzondere procedurele noden gerechtvaardigd zijn, hoewel verzoekster meent dat dit wel zo is. De medische attesten die zij binnenbracht geven volgen de RvV niet aan welke concrete klachten een persoonlijk onderhoud voor haar veroorzaakt. Tijdens haar onderhoud bij DVZ haalde de verzoekster in de vragenlijst omtrent bijzondere procedurele noden geen elementen aan die aantonen waarom het uiteenzetten van haar relaas niet mogelijk zou zijn. Bovendien merkt de RvV op dat zij tijdens haar onderhoud bij DVZ wel bij machte was om een kort overzicht te geven van de feiten die leidden tot haar vlucht uit Albanië. Uit een lezing van haar verklaringen tijdens dat onderhoud, kan volgens de RvV niet worden opgemaakt dat verzoekster dor haar mentale problemen niet in staat is om haar vluchtmotieven toe te lichten. De RvV stelt dat verzoekster geen overtuigende stukken aanbracht om een bijzondere procedurele nood waar te nemen.
De RvV haalt ook aan dat verzoekster de kans had om bijkomende informatie op nuttige wijze uiteen te zetten in het verzoekschrift, maar zij liet na dit te doen. De kernvraag volgens de RvV is of de verwerende partij over voldoende elementen beschikte om een beslissing te nemen in dit dossier.
Het CGVS betwist niet dat de afwezigheden voor het persoonlijk onderhoud om geldige redenen waren maar beroept zich op artikel 18 § 2, vijfde lid van het KB tot regeling van de werking van en de rechtspleging voor het CGVS van 11 juli 2003 om een beslissing te nemen op grond van de elementen in zijn bezit. Dit is volgens de RvV niet kennelijk onredelijk aangezien uit de medische attesten blijkt dat verzoekster voor onbepaalde duur niet gehoord kon worden. Ook haar advocaat gaf aan dat het schriftelijk verschaffen van inlichtingen omwille van haar gezondheidstoestand niet mogelijk was.
Met betrekking tot de verklaringen van de verzoekster omtrent haar vrees bij een terugkeer naar Albanië, stelt het CGVS en de RvV dat zij geen redenen heeft om beroep te doen op de beschermingsmogelijkheden die beschikbaar zijn in Albanië, zowel voor het huiselijk geweld als voor de bloedwraak, zouden voldoende middelen in het verschiet liggen in Albanië en kan er niet gesproken worden van een gebrek aan nationale bescherming in de zin van het Verdrag van Genève.
De RvV citeert zichzelf in eerdere rechtspraak, zeggende dat de overheid de plicht heeft om burgers te beschermen maar dat dit daarom nog geen resultaatsverbintenis is. Het volstaat bovendien wanneer de overheid redelijke maatregelen neemt, het moet geen bescherming beiden tegen elk feit dat een derde begaat.
De RvV besluit dan ook dat verzoekster geen substantiële redenen heeft opgegeven, en volgt het CGVS in zijn beslissing tot kennelijke ongegrondheid van het verzoek om internationale bescherming en verwerpt het beroep.