Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 223.375 - 27-06-2019

Samenvatting

In een eerste onderdeel van het enig middel voert de verzoekende partij aan dat de bestreden beslissing niet motiveert waarom het huwelijk niet wordt aanvaard, terwijl de ambtenaar van de burgerlijke stand het huwelijk wel heeft aanvaard en overgeschreven in de burgerlijke stand. Ook motiveert de gemachtigde volgens haar niet waarom er geen rekening wordt gehouden met het feit dat men reeds een jaar verder is sedert het arrest van het hof van beroep dat uitspraak deed over de vordering tot erkenning. Dat het hof van beroep de Dienst Vreemdelingenzaken niet heeft verplicht om het huwelijk te erkennen, betekent volgens de verzoekende partij uiteraard niet dat de Dienst Vreemdelingenzaken zich zou mogen beperken tot een simpele verwijzing naar een citaat uit het arrest van het hof van beroep. Zij stelt hierbij dat de bestreden beslissing zelf had moeten motiveren waarom haar huwelijk, dat reeds door elke andere overheid buiten de Dienst Vreemdelingenzaken is aanvaard, niet kan worden aanvaard, niettegenstaande zij ondertussen reeds bijna vijf jaar samenleeft met haar echtgenote en er sprake is van een daadwerkelijke echtelijke levensgemeenschap. De verzoekende partij besluit dat de bestreden beslissing derhalve niet steunt op afdoende, ter zake dienende, pertinente en deugdelijke motieven.
 
De Raad stelt vast dat de verzoekende partij geen belang heeft bij dit onderdeel van het enig middel. Zij verliest immers uit het oog dat de de plano erkenning voorzien in artikel 27, § 1, eerste lid van het WIPR, dat bepaalt dat een buitenlandse authentieke akte in België “door alle overheden [wordt] erkend zonder dat een beroep moet worden gedaan op enige procedure indien haar rechtsgeldigheid wordt vastgesteld overeenkomstig het krachtens deze wet toepasselijk recht, en meer bepaald met inachtneming van de artikelen 18 en 21”, niet langer mogelijk is wanneer de bevoegde rechter zich over de erkenning van de betrokken akte heeft uitgesproken. De Raad wijst in dit verband op artikel 27, § 1, derde lid van het WIPR, dat luidt als volgt: “Ingeval de overheid weigert de geldigheid van de akte te erkennen, kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg, onverminderd artikel 121, overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 23. Het beroep wordt ingesteld bij de familierechtbank indien de buitenlandse authentieke akte een bevoegdheid als bedoeld in artikel 572bis van het Gerechtelijk Wetboek betreft.” De rechterlijke uitspraak heeft, in tegenstelling tot een administratieve beslissing, gezag van gewijsde, en beslecht dan ook definitief de vraag of de buitenlandse authentieke akte al dan niet wordt erkend (cf. K. VANVOORDEN, “De erkenning door Belgische overheden van buitenlandse akten inzake de burgerlijke staat: tegenstrijdige beslissingen”, T.Vreemd 2008, (11) 12; T. KRUGER en J. VERHELLEN, “De erkenning in België van buitenlandse familierechtelijke akten”, T.Vreemd 2006, (278) 285). In casu dienden de verzoekende partij en mevrouw L. V. op 17 februari 2016 in toepassing van het voormelde artikel 27, § 1, derde lid een beroep in bij de familierechtbank te Antwerpen, nadat de Dienst Vreemdelingenzaken in een beslissing van 12 november 2014 tot weigering van een visum had geweigerd de buitenlandse huwelijksakte te erkennen. Bij vonnis van 7 juni 2017 werd deze vordering weliswaar toelaatbaar verklaard, maar vervolgens als ongegrond afgewezen. Bij arrest van 25 april 2018 verklaarde de familiekamer van het hof van beroep te Antwerpen het tegen het voormelde vonnis ingestelde hoger beroep ontvankelijk maar ongegrond. Bijgevolg werd de buitenlandse huwelijksakte van 22 mei 2014 door het voormelde arrest definitief niet erkend.
 
(…)
 
Uit het voorgaande blijkt dat de gemachtigde in de bestreden beslissing niet langer kon overgaan tot een de plano niet-erkenning van de buitenlandse huwelijksakte, maar zich slechts kon beperken tot de vaststelling dat een definitieve niet-erkenning van deze huwelijksakte voorligt, op grond van een rechterlijke beslissing met gezag van gewijsde. De verzoekende partij voert dit echter niet aan, zodat deze vaststelling – gelet op de beperkte bevoegdheid die de Raad heeft wanneer hij optreedt als annulatierechter – niet tot de nietigverklaring van de bestreden beslissing kan leiden. Bovendien zou de verzoekende partij hoe dan ook geen belang hebben om deze onregelmatigheid aan te voeren, aangezien deze geen afbreuk kan doen aan het feit dat sprake is van een niet-erkende huwelijksakte, waardoor de verzoekende partij niet kan worden beschouwd als de echtgenoot van een Belg, zoals vereist door de artikelen 40ter, § 2, eerste lid, 1° juncto 40bis, § 2, eerste lid, 1° van de vreemdelingenwet. Om dezelfde reden kan de Raad slechts vaststellen dat de verzoekende partij geen belang heeft bij haar betoog dat de gemachtigde bij zijn beslissing om de huwelijksakte niet te erkennen de formele of materiële motiveringsplicht zou hebben geschonden, of met bepaalde omstandigheden geen rekening zou hebben gehouden. Dit onderdeel van het enig middel kan dan ook niet worden aangenomen.”