Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 226.775 - 27-09-2019

Samenvatting

Uit voorgaande blijkt aldus dat de Kroatische autoriteiten bevestigd hebben dat zij de verzoekende partij, die geen Kroatisch staatsburger is, het bevel hebben gegeven het Kroatische grondgebied te verlaten, dit nadat de aanvraag van verzoekende partij om Kroatisch staatsburger te worden werd geweigerd. Haar identiteitskaart voor vreemdelingen was daarbij vervallen in december 2009. Bijgevolg kan de verwerende partij bezwaarlijk voorhouden dat verzoekende partij niet heeft aangetoond dat zij geen verblijfsrecht meer heeft in Kroatië en dat zij niet aantoont dat zij haar verblijfsrecht aldaar verloren heeft. Dergelijke motivering gaat volledig voorbij aan de stukken van het administratief dossier en is feitelijk onjuist. Dit geldt des te meer nu de verwerende partij zelf gepoogd heeft een doorlaatbewijs voor verzoekende partij te bekomen ten einde haar te kunnen verwijderen naar Kroatië maar de Kroatische autoriteiten dit geweigerd hebben. Dit doet des te meer afbreuk aan de stelling dat verzoekende partij verblijfsrecht kan genieten in Kroatië. Immers indien dit het geval is, dan is het onlogisch dat de Kroatische autoriteiten de afgifte van een doorlaatbewijs weigeren.
 
Voorts blijkt ook uit de stukken van het administratief dossier dat de Servische autoriteiten gesteld hebben dat verzoekende partij geen Serviër is en geen doorlaatbewijs voor verzoekende partij afleveren om terug te keren naar Servië. Ook hier dient vastgesteld te worden dat het gegeven dat de Servische autoriteiten een doorlaatbewijs weigeren af te geven voor verzoekende partij in beginsel inhoudt dat zij aldaar geen verblijfsrecht geniet.
 
Wanneer de verwerende partij zoals in casu zelf navraag doet bij de betrokken autoriteiten en vaststelt dat er geen doorlaatbewijs wordt afgeleverd voor de verzoekende partij zodat het bestuur verzoekende partij zelf niet kan verwijderen naar één van deze twee landen, en dit, tot bewijs van het tegendeel, het betoog van verzoekende partij ondersteunt dat zij aldaar geen verblijfsrecht heeft en niet terug kan om haar verblijfsaanvraag in te dienen, kwam het de verwerende partij in dergelijke omstandigheden toe, als een zorgvuldig optredend bestuur, bij de betrokken autoriteiten verder navraag te doen over de verblijfsmogelijkheden van verzoekende partij en aldus haar mogelijkheid om zelf terug te keren naar Kroatië of Servië, voor zover zij twijfelde aan de onmogelijkheid van verzoekende partij om vrijwillig terug te keren en opnieuw verblijfsrecht te bekomen aldaar.
 
In de nota met opmerkingen repliceert de verwerende partij dat de erkenning als staatloze niet inhoudt dat verzoekende partij niet langer verblijfsgerechtigd is in het land van gewoonlijk verblijf of herkomst en/of zij geen reisdocumenten kan bekomen om zich naar dit land te begeven. Zij benadrukt dat verzoekende partij niet heeft aangetoond geen verblijfsrecht meer te kunnen genieten in Kroatië of Servië om via de geëigende procedure de verblijfsaanvraag aldaar in te dienen. Het komt de verwerende partij niet toe zelf op eigen initiatief elementen ter ondersteuning van de verblijfsaanvraag te vergaren. Volgens de verwerende partij heeft de verzoekende partij geen enkele poging ondernomen om aan te tonen dat het voor haar inderdaad onmogelijk of bijzonder moeilijk is terug te keren naar het herkomstland. Zij betoogt tenslotte dat verzoekende partij thans voor het eerst bij het verzoekschrift stukken bijbrengt die zij niet eerder heeft voorgelegd zodat zij daarmee uiteraard geen rekening kon houden.
 
De Raad volgt de verwerende partij – zoals blijkt uit de bespreking hoger – dat het loutere gegeven dat een vreemdeling erkend is als staatloze geenszins ook inhoudt dat deze vreemdeling elders niet meer verblijfsgerechtigd is en/of geen reisdocumenten zou kunnen bekomen om er zich naar toe te begeven. Evenwel is verwerende partij geenszins ernstig waar zij zelf voorbijgaat aan de stukken die deel uitmaken van het administratief dossier – meer bepaald de tussen haarzelf en de Kroatische/Servische autoriteiten gevoerde correspondentie – waaruit vooreerst blijkt dat de aanvraag van verzoekende partij om Kroatisch staatsburger te worden werd afgewezen en zij door de Kroatische autoriteiten het bevel had gekregen om het Kroatische grondgebied te verlaten. Ondanks deze gegevens alsnog motiveren in de bestreden beslissing dat verzoekende partij niet heeft aangetoond dat zij haar verblijfsrecht aldaar zou verloren hebben getuigt geenszins van een zorgvuldig onderzoek van de zaak en negeert compleet voormelde stukken uit het administratief dossier. Verder hebben ook de Servische autoriteiten negatief gereageerd op de vraag van verwerende partij om een doorlaatbewijs voor verzoekende partij af te leveren aangezien verzoekende partij geen Servisch staatsburger is. Zoals de Raad reeds opmerkte, houdt dit in beginsel in dat verzoekende partij geen verblijfsrecht heeft in Servië, zo niet is het onlogisch dat de Servische autoriteiten weigeren verzoekende partij terug te nemen, minstens toont de verwerende partij niet anderszins aan. Bijgevolg dient ook hier geoordeeld te worden dat de verwerende partij – door te motiveren dat verzoekende partij niet heeft aangetoond dat zij in Servië haar verblijfsrecht zou verloren hebben – onzorgvuldig is en voorbijgaat aan de door haar gekende gegevens van de zaak.
 
De Raad kan de verwerende partij voorts volgen waar deze stelt dat het de verzoekende partij toekomt haar aanvraag te stofferen en verwerende partij zelf niet kan gevraagd worden elementen ter ondersteuning van de aanvraag te gaan verzamelen. Evenwel wordt dit van de verwerende partij ook niet gevraagd. Wat wel verwacht kan worden van de verwerende partij is dat, wanneer ze zoals in casu kennis heeft van elementen die de claim van verzoekende partij onderbouwen en zij dit toch nog in vraag stelt, het haar toekwam duidelijk te onderbouwen waarom de elementen ter ondersteuning van de claim van verzoekende partij toch niet standhouden.