Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 267.452 - 28-01-2022

Samenvatting

Het CGVS weigert de verzoekende partijen een vluchtelingenstatus of een status van subsidiaire bescherming toe te kennen omdat er geen zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat ze een reëel risico lopen op ernstige schade in de zin van artikel 48/4, §2, c) van de Vreemdelingenwet.
 
Verzoekende partijen voeren onder meer een schending aan van artikel 3 EVRM. Ze pleiten ervoor dat hun relaas, waarin ze hun vrees voor de bende MS13 naar voren brengen, als geloofwaardig moet worden bevonden op basis van de specificiteit, coherentie en detaillering van hun verklaringen.
 
De Raad stelt vast dat verwerende partij de dochter van de vierde verzoekende partij, tevens de zus van de tweede en vijfde verzoekende partij en de schoonzus van eerste verzoekende partij, heeft erkend als vluchteling. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie blijkt dat er rekening moet worden gehouden met de bedreigingen waaraan een gezinslid van een verzoeker is blootgesteld, teneinde te bepalen of deze verzoeker wegens zijn familieband met die bedreigde persoon, zelf wordt bedreigd met vervolging of ernstige schade.
 
Het onderzoek naar de vrees van verzoekende partijen voor vervolging impliceert een toekomstgerichte beoordeling. Ook al was er geen vervolging van verzoekende partijen vóór vertrek, dit sluit geenszins een gegronde vrees voor vervolging in geval van terugkeer uit. In tegenstelling tot verwerende partij is de Raad van mening dat verzoekende partijen hun problemen, zoals afpersing, met de bende MS13 wel aannemelijk maken.
 
De Raad meent dat zich een verder onderzoek opdringt naar de risicobepalende omstandigheden bij terugkeer naar El Salvador, in het bijzonder in het licht van de erkenning van het familielid dat op hetzelfde adres als verzoekende partijen woonde en bende-gerelateerde problemen met de MS13 aanhaalde.