Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 269.083 - 28-02-2022

Samenvatting

Verzoeker, afkomstig uit Sierra Leone, werd in november 2021 door de correctionele rechtbank te Gent veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden (met probatie-uitstel voor het gedeelte dat de ondergane hechtenis overschrijdt gedurende vijf jaar) voor het bedreigen en belagen van de moeder van zijn kinderen. Verzoeker verkrijgt eveneens een BVG met vasthouding met het oog op verwijdering (bijlage 13septies).
Verzoeker is van mening dat deze beslissing een schending inhoudt van de beginselen van behoorlijk bestuur, meer bepaald het zorgvuldigheidsbeginsel en de materiële motiveringsverplichting, evenals artikel 8 EVRM en artikel 74/13 van de Vreemdelingenwet. Verzoeker verwijt namelijk dat de bestreden beslissing niet afdoende rekening houdt met zijn kinderen doordat de bestreden beslissing stelt dat verzoekers aanwezigheid op het grondgebied niet vereist is voor de uitoefening van zijn vaderschap. Verzoeker is van mening dat een dergelijke beslissing indruist tegen het hoger belang van de kinderen. Dergelijke beslissing zou namelijk het recht op contacten met de ouders bemoeilijken, gezien dat andere contacten via andere communicatiekanalen onnuttig zouden zijn en persoonlijke contacten zich opdringen. Bovendien is een langere duur van een scheiding, mede door het opgelegde inreisverbod ten belope van drie jaar, nefast voor de band tussen hem en de kinderen.
Betreffende artikel 8 van het EVRM, kijkt de RvV in eerste instantie na of de verzoeker een beschermingswaardig privé- en/of familie- en gezinsleven aanvoert in de zin van het EVRM, vooraleer te onderzoeken of een inbreuk werd gepleegd op het recht op respect voor het privé- en/of familie- en gezinsleven door het nemen van de bestreden beslissing. De Raad wijst erop dat artikel 8 van het EVRM enkel effectief en beleefde nauwe persoonlijke banden beoogt. De bestreden beslissing gaat uitvoerig na of voldoende en hechte feitelijke banden bestaan tussen de kinderen en verzoeker, wat niet werd aangetoond. Verzoeker maakt namelijk niet aannemelijk dat er effectieve banden bestaan met de kinderen.
Vervolgens gaat de Raad na of er sprake is van inmenging in het privé- en/of familie- en gezinsleven.

Indien een vreemdeling voor de eerste keer om toelating heeft verzocht, dan oordeelt het EHRM dat er geen inmenging is en geschiedt er geen toetsing aan de hand van artikel 8, lid 2 EVRM.
Indien het gaat om een weigering van een voortgezet verblijf, aanvaardt het EHRM dat er een inmenging is.

De Raad is echter van mening dat het in dit geval niet gaat om een voortgezet verblijf van verzoeker. Er vindt dus geen inmenging in het privé- en/of familie- en gezinsleven van verzoeker plaats.
Betreffende artikel 74/13 van de Vreemdelingenwet, is de RvV is van mening dat deze beslissing niet kennelijk onredelijk is genomen. Verzoeker beschikt namelijk niet over een legaal verblijf, er blijkt geen effectieve gezinsband te bestaan tussen verzoeker en zijn kinderen sedert de tijd dat hij in de gevangenis verbleef en verzoeker heeft geen omgangsrecht. Bovendien kwam verzoeker tekort in zijn plicht zorg te dragen voor het welzijn van de kinderen. Hij belaagde de moeder van zijn kinderen op ernstige wijze, wat indirect veel stress bezorgde voor de kinderen. Artikel 74/13 van de Vreemdelingenwet is dan ook niet geschonden. Volledigheidshalve wijst de Raad erop dat uit artikel 74/13 van de Vreemdelingenwet enkel een onderzoeksplicht volgt en geen motiveringsplicht.
De Raad wijst ook op het feit dat uit artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie blijkt dat persoonlijke contacten ontbeerd mogen worden als ze ingaan tegen de belangen van de kinderen. Verzoeker toont niet aan dat hij al omgangsrecht heeft gevraagd met zijn kinderen en uit het administratief dossier blijkt dat zijn gedrag niet van aard was om het welzijn van de kinderen te bevorderen.
De RvV is dan ook van mening dat de bestreden beslissing een juiste belangenafweging heeft verricht en dat de aard van de feiten, het veelvuldig karakter ervan en de invloed op de kinderen, het belang van de kinderen dat door verzoeker werd geschonden en het gevaar voor recidive niet opwegen tegen de niet aangetoonde effectieve persoonlijke banden met de kinderen. De vordering tot schorsing en het beroep tot nietigverklaring worden verworpen.