Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 223.405 - 28-06-2019

Samenvatting

De Raad stelt vast dat de verzoekende partij terecht aanvoert dat de arts-adviseur opnieuw geen enkel concreet onderzoek heeft gevoerd naar de toegankelijkheid van de zorgen en opvolging in Spanje voor een persoon die in de specifieke omstandigheden van de verzoekende partij in dit land terechtkomt.
 
In tegenstelling tot een onderzoek ten aanzien van het land van herkomst, betreft het in het thans voorliggende geval niet iemand die de nationaliteit van dit land heeft, maar wel iemand die in het betrokken land als subsidair beschermde een verblijfsrecht heeft. Uit het medisch advies blijkt op geen enkele manier op welke medische zorg een subsidair beschermde in Spanje recht heeft, zowel in theorie als in praktijk. De arts-adviseur beperkt er zich in het kader van zijn onderzoek naar de toegankelijkheid immers toe aan te geven dat Spanje, om te kunnen toetreden tot de Europese Unie, “als regel opgelegd kreeg om alle verdragen, wetten, overeenkomsten e.d., geldend in de Europese Unie, o.a. het Verdrag van de Rechten van de Mens, te ondertekenen”. De arts-adviseur geeft niet aan, en de Raad ziet niet in, hoe uit de vaststelling dat Spanje het communautaire acquis heeft moeten overnemen en is toegetreden tot het EVRM, zou moeten blijken dat de arts-adviseur zich er daadwerkelijk van heeft verzekerd dat de noodzakelijke zorg en opvolging toegankelijk is voor de verzoekende partij, zeker gelet op haar specifieke situatie.