Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 220.440 - 29-04-2019

Samenvatting

Wat de mantelzorg betreft, meent verweerder in de nota met opmerkingen dat bezwaarlijk kan worden voorgehouden dat er geen rekening zou gehouden zijn met de nood aan mantelzorg, nu de ambtenaar-geneesheer vaststelde dat uit onderzoek is gebleken dat thuiszorg ook beschikbaar is en dit niet wordt tegengesproken door verzoeker.
 
Er wordt echter opgemerkt dat mantelzorg een zorg is die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende, door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie. Van Dale omschrijft mantelzorg als “zorg gegeven door gezinsleden, buren of vrienden”. Ook uit het stuk 4 dat verzoeker voegt bij zijn verzoekschrift en terug te vinden is op de website “Netwerk voor mantelzorgers, van maandag tot zondag” blijkt in dezelfde zin onder meer dat mantelzorg gaat om extra zorg, niet wordt verleend binnen het kader van een hulpverlenend beroep of georganiseerd vrijwilligerswerk, voortvloeit uit de sociaal-emotionele relatie die iemand heeft met de persoon voor wie hij zorgt en geen synoniem is voor thuiszorg.
 
Hieruit blijkt dan ook dat thuiszorg niet zonder meer kan worden gelijkgesteld met mantelzorg zoals verweerder tracht te doen in de nota met opmerkingen, wat overigens een niet dienstig a posteriori betoog betreft.
 
De ambtenaar-geneesheer motiveert tevens: “Overigens lijkt het onwaarschijnlijk dat betrokkene in Marokko geen familie, vrienden of kennissen meer zou hebben bij wie hij terecht kan voor (tijdelijke) opvang en hulp bij het bekomen van de nodige zorgen aldaar en/of voor (tijdelijke) financiële hulp.”
 
De ambtenaar-geneesheer erkent dat verzoeker sinds 2005 gekend is met schizofrenie, al verschillende malen werd opgenomen in de psychiatrie en ambulant wordt opgevolgd. Uit hogervermelde attesten blijkt dat mantelzorg nodig is, hetgeen door de ambtenaar-geneesheer wordt erkend en dat een gedwongen opname heeft plaatsgevonden. Niettegenstaande de uitdrukkelijke erkenning van de nood aan mantelzorg, dient vastgesteld te worden dat de gemachtigde zich beperkt tot een algemene veronderstelling en dat nagelaten werd er zich in casu van te verzekeren dat familiale omkadering effectief aanwezig is in Marokko. Bovendien kan de Raad verzoeker bijtreden waar hij meent dat de gemachtigde van de staatssecretaris kennis had van de aanvraag van verzoeker tot gezinshereniging als descendent ten laste van zijn Belgische moeder. Verweerder verwijst immers in het feitenrelaas van de nota met opmerkingen naar de beslissing van 23 april 2018 tot weigering van verblijf van meer dan drie maanden zonder bevel om het grondgebied te verlaten. Hierover wordt het stilzwijgen bewaard. Daarentegen wordt in de nota met opmerkingen gesteld dat verzoeker niet aantoont dat die onwaarschijnlijkheid niet correct zou zijn en dat hij niet aantoont dat hij niemand meer zou hebben in zijn land van herkomst op wie hij tijdelijk beroep zou kunnen doen. Dit komt, rekening houdende met de concrete elementen in casu, kennelijk onredelijk voor.
 
Gelet op het erkende ziektebeeld van verzoeker en de nood aan mantelzorg gezien de beperkte zelfredzaamheid, komt het overigens ook kennelijk onredelijk over ervan uit te gaan dat zelfs al zou verzoeker familie, vrienden of kennissen hebben in Marokko, zoals de ambtenaar-geneesheer zonder meer aanvaardt als een waarschijnlijkheid, deze mensen zouden kunnen instaan voor de mantelzorg voor verzoeker. Hierbij gaat men niet alleen te kort door de bocht aangaande de inhoud van mantelzorg, maar verliest men ook uit het oog dat verzoeker sinds 2005 in België verblijft, wat verweerder overigens zelf aangeeft.
 
Voormelde standaardmotivering omtrent de zorg die slechts berust op een waarschijnlijkheid, is in casu gelet op de voorgelegde attesten niet afdoende. De concrete elementen in casu worden niet betrokken in het onderzoek zodat het onderzoek in deze omstandigheden niet voldoende werd geïndividualiseerd.
 
De motivering is niet evenredig aan het gewicht van de genomen beslissing. Een schending van de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 worden in de aangegeven mate aangenomen. Ook de materiële motiveringsplicht wordt geschonden.