Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 224.344 - 29-07-2019

Samenvatting

De Raad stelt vast dat de hierboven weergeven paragrafen toelaten om te bepalen wanneer het tijdvak van het inreisverbod ingaat, maar dat deze geen indicaties bevatten over de impact van incidenten die zich gedurende dit tijdvak zouden voordoen. De verwerende partij laat na om concreet aan te geven op welke paragraaf zij zich beroept om te stellen dat verzoeker na twee jaar en acht maanden (op 6 oktober 2017) nog steeds “onder gelding viel” van een inreisverbod van twee jaar waarvan het tijdvak is ingegaan op 13 februari 2015. Het gegeven dat verzoeker op 9 augustus 2016 België terug binnen kwam, wordt niet betwist of weerlegd, maar noch uit de beslissing, noch uit de rechtspraak van het Hof van Justitie kan worden opgemaakt welke impact deze binnenkomst heeft op het tijdvak waarvoor het inreisverbod geldt.
 
Ter terechtzitting werd de aanwezige raadsvrouw van de verwerende partij gevraagd te verduidelijken hoe het tijdvak van twee jaar van het inreisverbod, dat was ingegaan op 13 februari 2015, in het geval van verzoeker werd berekend zodat hij op het ogenblik van zijn aanvraag op 6 oktober 2017 nog “onder gelding” van dit inreisverbod zou vallen. De raadsvrouw moest hierop het antwoord schuldig blijven en gedroeg zich op dit punt naar de wijsheid van de Raad.