Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 228.190 - 29-10-2019

Samenvatting

Verzoekster houdt vol dat er erg moeilijk te overkomen hindernissen zijn voor een gezamenlijk gezins-leven in een ander land dan België. Zij betoogt dat bij de doorgevoerde beoordeling en belangen-afweging haar individuele situatie niet in rekening is gebracht.
 
Verweerder acht een terugkeer naar India als land van verblijf van verzoekster voor het indienen van de aanvraag niet in strijd met artikel 8 van het EVRM, hoofdzakelijk omdat zij zich hierbij kan doen vergezellen van haar partner. Zoals verzoekster correct opmerkt, blijkt uit deze beoordeling en belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM evenwel niet dat verweerder hierbij een voldoende individuele beoordeling maakte en rekening hield met alle door haar ingeroepen hinderpalen voor het leiden van een gezinsleven in India, zoals de volgens haar ontoereikende bescherming voor haar partner in India tegen refoulement, zijn tewerkstelling in België of nog de door haar ingeroepen moeilijke levensomstandigheden voor Tibetanen, zoals zij en haar partner, in India. Verzoekster bracht in dit verband ook een stuk naar voor, zonder dat blijkt dat hiermee rekening is gehouden. Wat de partner betreft, blijkt uit de voorliggende stukken niet dat deze in India een ‘Registration Certificate for Tibetans’ had.
 
In zoverre verweerder in een bijkomend motief nog opmerkt dat in beginsel een tijdelijke scheiding om zich in regel te stellen met de immigratiewetgeving niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, en in zoverre hiermee dan wordt bedoeld dat verzoekster ook zonder haar partner kan terugkeren naar India voor het indienen van de aanvraag – hetgeen evenwel niet duidelijk wordt gesteld in de beslissing –, wordt daarnaast ook niet ingegaan op het door verzoekster in haar aanvraag aangevoerde dat zij in India als alleenstaande vrouw het risico loopt op seksueel geweld. Ook hier blijkt niet dat dit ingeroepen element, of het ter onderbouwing hiervan voorgelegde stuk, in rekening is gebracht.
 
Er blijkt dan ook niet dat verweerder, in het kader van zijn beoordeling of verzoekster zich dienstig kan beroepen op artikel 8 van het EVRM als buitengewone omstandigheid, alle voor het voorliggende geval specifieke elementen en omstandigheden in rekening heeft gebracht en hierbij de vereiste zorgvuldigheid aan de dag heeft gelegd.