Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 243.534 - 30-10-2020

Samenvatting

Uit het voorgaande blijkt dat verzoeker kan worden gevolgd waar hij stelt dat het verlengen van de termijn voor overdracht een uitzondering betreft en dat hieruit volgt dat deze bepaling restrictief dient te worden geïnterpreteerd.
 
Uit het arrest Jawo blijkt onder meer dat er een intentioneel element (het zich doelbewust onttrekken aan de overdrachtsprocedure) is vereist om te kunnen besluiten dat een vreemdeling onderduikt en dat dit intentioneel element wordt vermoed te bestaan indien de betrokken vreemdeling de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen terwijl hij geïnformeerd was over deze verplichting.
 
In casu voert verzoeker aan dat hij niet langer mocht blijven in het opvangcentrum in Lommel en daarom een andere verblijfplaats heeft gezocht waarvan hij het adres heeft doorgegeven aan de gemachtigde. Verweerder betwist dit niet in de nota. De Raad lijkt te moeten vaststellen dat op het ogenblik dat de thans bestreden beslissing werd genomen op 7 april 2020 er niet langer sprake was van “de hem toegekende woonplaats” waarvan melding wordt gemaakt in paragraaf 70 van het arrest Jawo. Daargelaten de vraag of verzoeker de mogelijkheid had om in een “hem toegekende woonplaats” te verblijven tot op het ogenblik van de daadwerkelijke overdracht (cf. HvJ 27 september 2012, C-179/11, Cimade en Gisti waarin het Hof stelt dat een lidstaat, bij wie een beschermingsverzoek wordt ingediend, de in Richtlijn 2003/9 vastgestelde minimale opvangvoorzieningen ook moet verstrekken aan een verzoeker van internationale bescherming ten aanzien van wie hij een overdrachtsbesluit neemt en deze verplichting pas eindigt wanneer de verzoeker daadwerkelijk wordt overgedragen), blijkt dat hij spontaan zijn nieuw adres te Meise aan de gemachtigde heeft kenbaar gemaakt. Er blijkt eveneens dat de gemachtigde met een schrijven van 11 februari 2020 de bevoegde politiezone heeft verzocht om woonstcontroles te verrichten op dit adres. Er werd hiervoor ook ter attentie van de politiezone “KLM” een invuldocument met datum van 11 februari 2020 overgemaakt, blijkens het administratief dossier, met de volgende vermelding: “Indien de genaamde L.Y. geboren op […], die de Syrische (Arabische Rep.) nationaliteit heeft niet kon worden weerhouden na meerdere controles op het verblijfadres, kan u dan volgende elementen communiceren aan het Bureau Sefor: Data en uren van de gedane controles met aanduiding van vaststellingen (gelieve meerdere controles te doen)” (eigen vet zetten).
 
Uit het voorgaande blijkt dat de gemachtigde zelf uitdrukkelijk heeft gevraagd meerdere controles op het verblijfsadres te doen. Er worden dienaangaande ook meerdere invullijnen op het formulier voorzien. Met verzoeker moet de Raad vaststellen dat noch uit de bestreden beslissing, noch uit het attest van Mw. V.K. van 3 maart 2020 aangaande de adrescontrole van verzoeker op het hem doorgegeven adres blijkt dat de politie is overgegaan tot meer dan een enkele woonstcontrole. Uit het verslag blijkt bovendien inderdaad dat de kennis die daar werd aangetroffen heeft verklaard dat het mogelijk is dat verzoeker “zich binnenkort terug aanbiedt op het adres P. gezien hij daar al eens overnacht”. Ook al heeft die kennis volgens dit attest ook verklaard dat verzoeker sinds korte tijd was vertrokken naar een vriend in het Brusselse, kan de Raad er niet aan voorbij gaan dat die kennis eveneens heeft verklaard dat verzoeker zich mogelijks binnenkort terug zou aanbieden en op het door hem opgegeven adres soms overnacht. Er blijkt niet dat de politie een tweede woonstcontrole heeft gedaan, noch dat er een bericht werd nagalaten voor verzoeker waarin hij werd opgeroepen zich aan te melden.
 
De Raad meent dan ook, des te meer nu de gemachtigde blijkens het invulformulier van 11 februari 2020 zelf uitdrukkelijk belang hecht aan meerdere controles, dat verzoeker kan gevolgd worden waar hij stelt dat op onzorgvuldige wijze op basis van een enkele negatieve woonstcontrole is vastgesteld dat betrokkene zich poogt te onttrekken aan de overdrachtsprocedure. Er werd door de gemachtigde niet na zorgvuldige feitenvaststelling geconcludeerd dat verzoeker met onbekende bestemming is verdwenen of is ondergedoken zodat de overdrachtstermijn tot maximaal 18 maanden kon verlengd worden, minstens blijkt geen zorgvuldige voorbereiding van de thans bestreden beslissing.
 
Een schending van de zorgvuldigheidsplicht in het licht van artikel 29.2 van de Dublin III-verordening wordt aangenomen.