Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 245.116 - 30-11-2020

Samenvatting

De verzoekster meent dat zij, in tegenstelling tot wat in de bestreden beslissing wordt uiteengezet, wel degelijk heeft aangetoond dat de referentiepersoon over stabiele bestaansmiddelen beschikt. Volgens de verzoekster oordeelt de gemachtigde ten onrechte dat bij de beoordeling van de bestaansmiddelen enkel rekening kan worden gehouden met de inkomsten die voortvloeien uit een tewerkstelling die nog actueel is. De verzoekster voert aan dat de gemachtigde het begrip ‘stabiele bestaansmiddelen’ verwart met een ‘stabiele tewerkstelling’. De verzoekster benadrukt dat haar echtgenoot sinds 7 oktober 2019, dit is na zijn terugkeer uit Mauritius, ononderbroken is tewerkgesteld. De verzoekster werpt ook op dat het tewerkstellingsregime van haar echtgenoot stabieler is geworden aangezien hij van een regime van wekelijkse contracten naar een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur is gegaan.
 
Hoewel het niet kennelijk onredelijk is om op basis van een zeer recente tewerkstelling, waarvan enkel inkomsten gedurende één maand voorliggen, te stellen dat de bestaansmiddelen niet stabiel zijn, kan de verzoekster worden gevolgd dat er bij het beoordelen of de bestaansmiddelen stabiel zijn geen abstractie kan worden gemaakt van de inkomsten uit een vorige tewerkstelling om de enkele reden dat deze tewerkstelling beëindigd is. Dit geldt des te meer wanneer, zoals in casu, een vorige tewerkstelling, in het kader van een uitzendarbeid en op basis van wekelijkse contracten, wordt beëindigd om meteen daarna een nieuwe, voltijdse, tewerkstelling in het kader van arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur te kunnen aanvatten. Uit de stukken van het administratief dossier blijkt dat de gemachtigde, vlak voorafgaand aan zijn beslissing, een uittreksel uit de Dolsis-databank heeft geraadpleegd. Hieruit bleek dat de referentiepersoon sinds 7 oktober 2019 tot en met 20 maart 2020 wekelijks als uitzendkracht tewerkgesteld was bij N. NV en dat hij met ingang van 23 maart 2020 tot op de datum van raadpleging (17 juni 2020) tewerkgesteld was door A.J.F.P. NV en dit niet in het kader van een uitzendarbeid. De verzoekster heeft bij de aanvraag een aantal loonfiches (telkens voor de periode van één week) van de uitzendarbeid bij N. NV voorgelegd, de op 18 maart 2020 opgestelde arbeidsovereenkomst voor bedienden van onbepaalde duur bij A.J.F.P. NV met vermelding van het bruto maandloon, en een loonfiche (voor de maand april 2020) met vermelding van het nettoloon uit de tewerkstelling bij A.J.F.P. NV. Gelet op de voormelde stukken die in het kader van de aanvraag werden voorgelegd, en gelet op de door de gemachtigde gekende tewerkstelling vanaf 7 oktober 2019 tot 20 maart 2020 en van 23 maart 2020 tot op de datum dat de bestreden beslissing werd getroffen (uittreksel Dolsis d.d. 17 juni 2020), komt het kennelijk onredelijk voor om te besluiten dat het niet is aangetoond dat de Belgische referentiepersoon “heden” over stabiele inkomsten beschikt. Uit de gegevens waarover de gemachtigde beschikte, blijkt immers dat de Belgische referentiepersoon over een langere periode over een inkomen uit tewerkstelling beschikt, en meer nog, dat hij recentelijk van het (meer onzekere) statuut van uitzendkracht is overgestapt naar een voltijdse tewerkstelling als bediende met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur. Het gaat in deze omstandigheden elke redelijkheid te buiten om te besluiten dat er geen stabiele bestaansmiddelen zijn aangetoond om de enkele reden dat de Belgische referentiepersoon recent van job is veranderd. 
 
De Raad wijst er in dit kader op dat artikel 40ter van de Vreemdelingenwet niet bepaalt dat de verwerende partij dient te onderzoeken of de Belgische referentiepersoon een stabiele tewerkstelling bij eenzelfde werkgever of een stabiele bron van inkomsten heeft, doch wel of deze Belg over stabiele bestaansmiddelen beschikt. In casu is de Raad van oordeel dat er geen deugdelijke motivering werd geboden om te besluiten dat het niet is aangetoond dat de Belgische referentiepersoon geen stabiele inkomsten heeft.
 
Een schending van de materiële motiveringsplicht in het licht van artikel 40ter van de Vreemdelingenwet wordt aangetoond.