Rechtbank van eerste aanleg Brussel - 2015/416/B - 15-02-2016

Samenvatting

Uit de voorgelegde stukken en in het bijzonder de gebruikte formulering in het vonnis van de rechtbank van Miami-Dade, blijkt afdoende dat het juridische vaderschap van de heer X wordt vastgesteld of, anders gezegd, tot stand komt, door het oordeel van de betrokken rechtbank en dat hij ook als biologische vader te beschouwen is. De rechtbank heeft zich daarvoor gebaseerd op de resultaten van een DNA-onderzoek. Het is de rechtbank die vervolgens de redactie bepaalde van de nieuwe geboorteakte en instructie gaf voor de opstelling van de nieuwe geboorteakte, met de gegevens van de vader erin vervat en aanpassing van de naam van het kind.
 
De betrokken rechtbank oordeelde eveneens dat mevrouw Y de wettelijke moeder en draagmoeder is van het kind en dat haar gegevens moeten worden opgenomen in de nieuw op te stellen geboorteakte.
 
Eén en ander lijkt in overeenstemming met de bepalingen van Hoofdstuk 742 van de Florida Statues, in het bijzonder de bepalingen vervat in 742-16. Deze bepalingen houden (heel kort samengevat) in dat de rechtbank het ouderschap bepaalt, waarbij het contract van draagmoederschap relevant is, evenals het genetisch ouderschap. De rechtbank beveelt dan het uitvaardigen van een nieuwe geboorteakte met de gegevens van de ouders daarin vervat.
 
In die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat hier enkel en alleen een onderzoek naar de erkenning van de rechterlijke beslissing aan de orde is.
 
(…)
 
Strijdigheid met de openbare orde?
 
De erkenning van de buitenlandse rechterlijke beslissing in kwestie zou hier voor gevolg hebben dat:
-       Ten eerste het moederschap zou vaststaan van de vrouw die van het kind bevallen is, ook al is zij niet genetische verwant met het kind nu er gebruik werd gemaakt van eiceldonatie;
-       En ten tweede dat het vaderschap zou vaststaan van de man van wie het op grond van een DNA-verslag als wetenschappelijk bewezen voorkomt dat hij de vader is, bewijs dat in rechte werd geapprecieerd in een procedure waarbij de rechten van verdediging gerespecteerd werden.
 
De buitenlandse rechter heeft weliswaar mede rekening gehouden met voorafgaande afspraken tussen de vrouw en man in kwestie inzake draagmoederschap, maar de erkenning van de buitenlandse beslissing houdt op zich niet in dat de Belgische rechtsorde die voorafgaande afspraken inzake draagmoederschap goedkeurt of honoreert.
 
Tot op heden ontbreekt in België een specifieke regelgeving inzake draagmoederschap. Daaruit kan niet worden afgeleid dat de Belgische rechtsorde er zich kennelijk tegen zou verzetten dat de afstamming zou worden vastgesteld van het kind dat op die manier geboren is. Zeker wanneer die afstamming zoals hier op zich in overeenstemming is met het principe dat de brouw die van een kind bevalt er de moeder van is, en de  vaderlijke afstamming beantwoordt aan de biologische realiteit en de betrokken man er ook de zorg voor opneemt.
 
Er is in die omstandigheden dan ook geen sprake van strijdigheid met de openbare orde in de zin van artikel 25, § 1, 1° WIPR.
 
Wetsontduiking?
 
Wetsontduiking in de zin van artikel 25, § 1, 3° WIPR is voorhanden als de buitenlandse beslissing alleen is verkregen om te ontsnappen aan de toepassing van het door het WIPR aangewezen recht, in een aangelegenheid waarin partijen niet vrij over hun rechten kunnen beschikken.
 
Een Belgische rechter had In deze, wat betreft de vaderlijke afstamming van verzoeker welke de Belgische nationaliteit heeft, het Belgische recht moeten toepassen, conform artikel 62 WlPR.
 
De vraag stelt zich of dit tot een andere resultaat zou hebben geleld. De rechtbank is van oordeel, nu verzoeker de genetische vader is van het kind, dat dit hier niet het geval is. Dit zowel in de hypothese  dat het kind onder de vaderschapsregel van artikel 315 e.v. zou vallen (onder voorbehoud van toepassing van artikel 318§4 BW - zie hierna), als wanneer dat niet het geval zou zijn. Verzoeker stelt weliswaar dat de draagmoeder ongehuwd Is, maar bij gebreke aan stukken over de burgerlijke stand van de moeder staat het niet vast of het kind al dan niet onder de vaderschapsregel zou vallen.
 
Gelet op zijn genetisch vaderschap zou verzoeker in principe met succes een procedure hebben kunnen Instellen tot betwisting van het. vaderschap van de echtgenoot of ex-echtgenoot van de man overeenkomstig artikel318 BW.
 
De draagmoeder zou dan de mogelijkheid hebben gehad om zich te verzetten tegen de vaststelling van het vaderschap overeenkomstig artikel 318, §5 j° 332 quinquies §2 BW. (Wat niet het geval is in het recht van Florida in het geval wanneer de draagmoeder zelf niet de genetische moeder Is (zgn.
hoogtechnologisch draagmoederschap) als de wensvader genetisch verwant is met kind. Wel is er een beperkte mogelijkheid om zich te bedenken voor de draagmoeder als zij wel de genetische moeder is van het kind – zie Hoofdstuk 63.212 Florida Statutes in het geval van een zogenaamde vooraf geplande adoptie- overeenkomst).
 
Zo'n verlet zou dan in overeenstemming met de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof aanleiding hebben gegeven tot een belangafweging, met het belang van het kind als het primordiaal in aanmerking te nemen belang.
 
Er Is in deze zaak geen concrete indicatie dat zo’n belangenafweging hier zou kunnen geleid hebben tot afwijzing van de vordering. Dat een voorafgaande overeenkomst inzake draagmoederschap naar Belgisch recht als problematisch wordt beschouwd, zou In het kader van een belangenafweging nog niet automatisch moeten leiden tot de afwijzing van de vordering van de genetische wensvader in geval de draagmoeder zich naderhand zou verzetten tegen de vaststelling van het vaderschap. De belangenafweging zou niet de vraag betreffen of het in het belang van het kind zou zijn om de overeenkomst van draagmoederschap uit te voeren, maar wel of het in het belang van het kind zou zijn om de vaderlijke afstamming tot stand te laten komen.
 
Indien de vaderschapsregel niet van toepassing zou zijn, zou verzoeker met succes een procedure hebben kunnen instellen tot vaststelling van zijn vaderschap overeenkomstig artikel 322 j° 332 quinquies §2 BW.
 
Op te merken valt dat artikel 56 Wet Medisch Begeleide Voortplanting geen bezwaar zou opleveren aangezien dit enkel handelt over een donor van gameten die niet tegelijk de wensouder is. Verzoeker was weliswaar "donor" van de gameten die gebruikt werden voor de in-vitro fertilisatie van de draagmoeder-, maar hij doneerde die niet voor iemand anders.
 
Wel zou artikel 318§4 BW een obstakel kunnen vormen voor de ontvankelijkheid van de vordering tot betwisting van vaderschap van de echtgenoot of ex-echtgenoot van de moeder, indien de echtgenoot
toestemming zou hebben gegeven tot kunstmatige inseminatie. Het recht van Florida voorziet daarentegen in het geval van hoogtechnologisch draagmoederschap (waarbij de draagmoeder niet genetisch verwant is aan het kind), in een oplossing in de bepalingen van Hoofdstuk 742.11 Florida
Statutes.
 
Zelfs al zou de procedure om de vaststelling van zijn vaderschap te bekomen In Florida, mogelijk als éénvoudiger kunnen geëvalueerd worden dan wat in België het geval zou zijn geweest, staat het hier naar het oordeel van de rechtbank niet vast dat de buitenlandse· beslissing alleen is verkregen om te ontsnappen aan de toepassing van het Belgische recht inzake afstamming.
 
Er is bijgevolg geen sprake van wetsontduiking in de zin van artikel 25§1, 3WIPR.