Rechtbank van eerste aanleg Leuven - 17/66/B - 8-05-2017

Samenvatting

Er bestaat betwisting over welke verblijfsdocumenten in aanmerking komen als bewijs van het wettelijk bedoeld verblijf. In de lijst van verblijfsdocumenten opgenomen in het K.B. van 14 januari 2013 is de “protocolkaart” niet opgenomen. De omzendbrief van 8 maart 2013 betreffende de wet van 4 december 2012 tot wijziging van het WBN bestempelt de kwestige lijst als beperkend.
 
Deze redenering kan niet bijgetreden worden om verscheidene redenen:
-       Vooreerst is een omzendbrief een leidraad voor de ambtenarij en niets meer doch verbindt de hoven en rechtbanken niet.
-       Daarenboven staat geenszins vast dat de bewoordingen van voormeld K.B. duiden op een limitatieve lijst.
-       Art. 3 stelt immers dat “de verblijfsdocumenten die in aanmerking moeten genomen worden (…) zijn (…)” hetgeen er op wijst dat de opgesomde documenten van wettelijk verblijf in de voorgaande periode moeten aanvaard worden doch hieruit blijkt geenszins dat andere bewijsmiddelen niet zouden mogen aanvaard worden [o.a. REA Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, derde kamer, 21 april 2016]
-       Verder weze vastgesteld dat ingeval aan de kwestige lijst een limitatief karakter zou toegekend worden, dit strijdig zou zijn met art. 7bis, § 2 WBN gezien dit artikel geen verblijfstitel vereist, maar wel een toelating/machtiging om meer dan drie maanden in het Rijk te verblijven of zich te vestigen overeenkomstig de Vreemdelingenwet of de Regularisatiewet.
 
Op grond van deze gegevens dient besloten te worden dat de “protocolkaart” van verzoekster – geldig van 19 november 2009 tot 31 juli 2019 – wel degelijk als bewijsmiddel kan aanvaard worden en de termijn van vijf jaar wettelijk ononderbroken verblijf voor de indiening van de vraag op 29 augustus 2016.
 
Er anders over oordelen zou tevens een discriminatie uitmaken gezien verzoekster als Europees personeelslid niet het vereiste verblijfsdocument kon bekomen gezien juist haar hoedanigheid. Immers blijkt zich een lacune voor te doen in de wetgeving gezien de Europese personeelsleden onder Europees recht vrijgesteld worden van inschrijving en dus ook vanwege de Belgische overheid geen ‘verklaring van inschrijving’ ontvangen.