Rechtbank van eerste aanleg Brussel - 2013/1517/C en 2013/1518/C - 3-02-2014

Samenvatting

Op basis van artikel 36 van de Conventie van Wenen heeft een persoon die gearresteerd, gevangengenomen en opgesloten is het subjectief recht om spoedig geïnformeerd te worden dat hij de consulaire oveheden kan raadplegen en het subjectief recht om dat zonder verwijl te kunnen doen. Het Internationaal Gerechtshof heeft gesteld dat artikel 36, § 1 individuele rechten creeërt (IGH, Lagrand, VS vs. Duitsland). 
De Belgische Staat laat terecht gelden dat deze subjectieve rechten uitgeoefend worden ten aanzien van de verblijfstaat en niet ten aanzien van de zendstaat. Noch uit de Conventie van Wenen, noch uit de rechtspraak van het Internationaal Gerechtshof kunnen we op het eerste gezicht afleiden dat een particulier een subjectief recht op consulaire bijstand heeft ten aanzien van de staat waarvan hij onderdaan is als die staat deze hulp weigert. Uit de ingeroepen rechtspraak blijkt wel dat het Internationaal Gerechtshof een verblijfstaat sanctioneert als hij het door zijn gedrag onmogelijk maakt dat de zendstaat zijn recht uitoefent om consulaire bijstand te verzekeren of te verlenen. Het Hof heeft zich nog niet kunnen uitspreken over de houding van een zendstaat die zijn tussenkomst weigert. Uit de rechtspraak van het Internationaal Gerechtshof leiden we af dat de betrokken in geval van een arrestatie in het buitenland het recht heeft om te communiceren over de omstandigheden van zijn detentie met een consulair ambtenaar. Dit recht garandeert transparantie over de omstandigheden van opsluiting waarvan de betrokkene stelt dat ze een onmenselijke en vernederende behandeling uitmaken. De consulaire bijstand draagt dus bij aan het respect voor de fundamentele rechten zoals die zijn gegarandeerd door artikel 3 EVRM. 
Alleen het feit van consulaire aanwezigheid in een verblijfstaat volstaat niet om de zendstaat territoriaal verantwoordelijk te houden voor de plichten die voorvloeien uit het EVRM ten aanzien van zijn burgers, tenzij het gaat om handelingen. Gelet op de rechtspraak van het EHRM hierover, kan de Belgische Staat niet verantwoordelijk worden gehouden omdat hij niet is tussengekomen, via diplomatieke weg, om te protesteren tegen de schending van artikel 3 EVRM. Op basis van artikel 36 van de Conventie van Wenen kan een zendstaat in geval van een opsluiting een vorm van gezag uitoefenen in de verblijfstaat zelf door te communiceren met haar opgesloten burger. De verblijfstaat kan zich niet onttrekken aan deze tussenkomst wanneer de opgeslotene daarom vraagt. Dit artikel geeft het recht aan dit individu om te communiceren met zijn consulaire overheid. Dit is maar een daadwerkelijk recht als de zendstaat aan die vraag tegemoetkomt. Een consulair ambtenaar heeft het recht om te communiceren met zijn onderdaan maar dit recht kan een plicht worden, gezien artikel 1 EVRM, als een schending van het EVRM beweerd wordt en ter kennis van de zendstaat komt. 
Op het eerste gezicht bestaat er geen enkele regel van internationaal recht die verbiedt dat België consulaire hulp verstrekt aan iemand met de dubbele nationaliteit.