Rechtbank van eerste aanleg Brussel - 08/3439/A - 7-09-2009

Samenvatting

De hoven en rechtbanken nemen kennis van de vordering van een partij wanneer zij gegrond is op een subjectief recht. In casu is de vordering mede gesteund op artikel 1382 BW en eisers houden met name voor dat de Belgische Staat de artikelen 3 (folterverbod en verbod van onmenselijke of vernederende behandelingen), 6 en 13 EVRM, artikel 2 van het 1° Aanvullende Protocol EVRM (recht op onderwijs) en de artikelen 3, 20 en 12 van het IVRK zou geschonden hebben door te weigeren een verblijfsvergunning of een machtiging tot onbeperkt verblijf in België af te leveren. Deze vordering behoort tot de bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg. Uit de feiten blijkt dat het terugleiden van de eisers naar hun land van herkomst geen duurzame oplossing uitmaakt voor hen. De weigering van de Belgische Staat om hun verblijf te verlengen met bevel tot terugbrenging zonder enige concrete duurzame oplossing is in strijd met het hoger belang van de kinderen en met de artikelen 3 en 20 IVRK. Nu er in deze omstandigheden geen duurzame oplossing, noch een veilige opvang voor de kinderen in Congo bestaat, zou een terugwijzing naar het land van herkomst de minderjarige blootstellen aan een zorgelijk precaire, financiële, psychologische en gezondheidstoestand en zodoende tevens een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 EVRM betekenen. De Belgische Staat wordt dan ook veroordeeld tot het afleveren van een geldig tijdelijk verblijfsdocument onder de vorm van een tijdelijke inschrijving in het vreemdelingenregister, en dit tot de eisers een passende opleiding genoten zullen hebben in de zin van de artikelen 28 en 29 IVRK en artikel 2 EVRM.