Rechtbank van eerste aanleg Brussel - 12/277/C - 17-04-2012

Samenvatting

De ingeroepen schending van artikel 8 EVRM is een betwisting over burgerlijke rechten. Onafhankelijk van de vraag of deze rechten geschonden zijn of niet valt deze betwisting binnen de jurisdictionele bevoegdheid van de rechtbanken van de rechterlijke macht. De dringendheid is manifest in deze zaak. Dit wordt niet tegengesproken door de Belgische staat. Een dokter attesteerde dat de dochter herstelt van een kwaadaardige botkanker waardoor de amputatie van de onderste ledematen nodig was. Dit moet opgevolgd worden om een herval te kunnen detecteren. Dit rechtvaardigt de aanwezigheid van haar moeder aan haar zijde om de dagelijkse morbide gevolgen van de ziekte op zich te nemen. Het is duidelijk dat de afwezigheid van haar moeder aan haar zijde haar gezondheid en de kans op genezing compromitteert. De veroordeling van de Belgische staat tot het afleveren van een visum en een verblijfstitel van drie maanden of meer, tot aan de beslissing van de RvV over het annulatieberoep of de beslissing van de Raad van State over het cassatieberoep tegen het arrest van de RvV, schendt het principe van het voorlopige niet. Deze maatregel laat toe om de ingeroepen inbreuk op de subjectieve rechten van de verzoekster te stoppen. Het afleveren van zo’n visum houdt geen erkenning in van een definitief verblijfsrecht. Er wordt geen visum gezinshereniging gevraagd. De aflevering van een visum of een verblijfstitel heeft niet tot gevolg dat de hangende beroepen bij de administratieve rechters zonder belang vallen. De bijkomende vraag om de Belgische staat te veroordelen om een beslissing te nemen over de aanvraag tot gezinshereniging is zonder belang. De DVZ nam een weigeringsbeslissing, deze werd geschorst door de RvV die de DVZ verplichtte om een nieuwe beslissing te nemen binnen een zekere termijn. Deze rechtbank kan niet anticiperen op deze beslissing die de Raad van State zal nemen in verband met het cassatieberoep tegen de voorlopige maatregel opgelegd door de RvV. Door dit te doen zou deze rechtbank de grenzen van het voorlopige overschrijden. De DVZ heeft de toekenning het visum gezinshereniging afhankelijk gemaakt van de enige voorwaarde dat haar echtgenoot over voldoende stabiele, regelmatige en voldoende bestaansmiddelen beschikt. Deze voorwaarde werd ingevoerd door de Nieuwe Wet Gezinshereniging van 8 juli 2011 die van kracht is vanaf 22 september 2011. Dit is dus ná de visumaanvraag die werd ingediend in augustus. Op basis van artikel 2 BW geldt een wet slechts voor de toekomst en is hij niet retroactief. Op het eerste zicht is de beslissing van de Belgische staat dus onwettig. Het risico dat de vader niet in de noden van zijn gezin zal kunnen voorzien staat niet in verhouding tot de gezondheidstoestand zoals die werd vastgesteld door een dokter. Met haar beslissing heeft de Belgische staat niet de overeenstemming met de normen van internationaal recht en artikel 8 EVRM in het bijzonder beoogd. Op basis van de elementen lijkt het ontzeggen van een gezinsleven van de verzoekster en haar zoon, dat zich alleen maar in België kan afspelen, op het eerste zicht een overheidsinmenging die artikel 8 EVRM schendt