Rechtbank van eerste aanleg Luik - 11/1677/B - 13-01-2012

Samenvatting

Art. 12bis, § 1, 3° WBN eist niet dat de vreemdeling zeven jaar ononderbroken wettig verblijf moet aantonen. De bepaling voorziet enkel dat de vreemdeling “zich kan beroepen op zeven jaar hoofdverblijfplaats in België gedekt door een wettelijk verblijf”. Als de vreemdeling ononderbroken sedert meer dan zeven jaar zijn hoofdverblijfplaats in België heeft gevestigd tellen alle periodes van wettig verblijf tijdens die periode mee voor het berekening van de periode van zeven jaar voorzien in het voormelde artikel. De asielprocedure, vanaf het attest van immatriculatie van 29/03/02 tot aan het bevel om het grondgebied te verlaten van 27/05/05, dekt de periode tussen 20/05/99 en 26/05/05. Deze bedraagt 6 jaar en 6 dagen. Tijdens de periode tussen 16/02/09 en 10/05/11 had hij een tijdelijk verblijfsrecht op basis van artikel 9bis Vreemdelingenwet. Het gaat om 2 jaar en 2 maanden. De twee periodes samen bedragen meer dan de vereiste zeven jaar. Het negatief advies van het OM is ongegrond wat dat betreft. De zeven strafrechtelijke dossiers ten laste van de verzoeker zijn geseponeerd. De verzoeker werd dus niet vervolgd. De datum van de feiten, hun exacte aard en de redenen van het sepo worden volledig genegeerd. De verzoeker moet dus genieten van het vermoeden van onschuld. De correctionele veroordeling van 03/11/04 voor slagen en verwondingen gaat over relatief oude, geïsoleerde feiten met betrekking tot een bijzondere relationele context die zuiver privé is. Ze werden gepleegd op een persoon met wie de verzoeker een duurzame, intieme relatie heeft onderhouden. De verzoeker kreeg ook maar een relatief lichte veroordeling. De veroordeelde heeft de werkstraf ook correct uitgevoerd. Sindsdien werd de verzoeker niet meer veroordeeld en heeft hij stabiel werk. Hij toont hiermee een echte gedragswijziging aan. Dit brengt er ons toe aan te nemen dat deze elementen geen ernstige, persoonlijke feiten uitmaken.