Rechtbank van eerste aanleg Luik - 12/382/C - 18-05-2012

Samenvatting

Artikel 10 Vreemdelingenwet stelt dat de vreemdeling die de aan de voorwaarden van het artikel voldoet van rechtswege tot het land wordt toegelaten. De verwerende partij heeft toch een zekere mate van discretionaire bevoegdheid voor zover de vreemdeling een gevaar zou zijn voor de openbare orde, gezondheid of nationale veiligheid. De verweerder toont op geen enkel moment aan de het hier om dergelijke situatie zou gaan. De verweerder oefent hier geen discretionaire bevoegdheid uit en stelt ook niet deze hier te moeten uitoefenen. Niet weerhoudt er een rechtbank dus van om het recht op toegang en verblijf voorzien in artikel 10 Vreemdelingenwet te erkennen. Deze beslissing zou niet raken aan voormelde discretionaire bevoegdheid. Verzoekers maken niet alleen gewag van een recht op gezinshereniging maar ook van een schending van artikel 3 EVRM. Deze schending werd vastgesteld door de RvV en wordt verder gerechtvaardigd door de neergelegde stukken. Artikel 3 EVRM is een absoluut recht dat staten ten allen tijde moeten respecteren. Een inbreuk tegen artikel 3 EVRM is zo dringend dat een onmiddellijke remedie vereist is. De toekenning van een visum en een verblijfsrecht overschrijdt het voorlopige niet. Deze toekenning is omkeerbaar en bindt de bodemrechter niet indien deze hierover gevat zou worden. De verweerder kan het verblijfsrecht intrekken van zodra de voorwaarden hiervoor niet meer voldaan zijn. Een belangenafweging weegt door in het evenwicht van de verzoekers. Deze gaan gebukt onder een schending van artikel 3 EVRM terwijl de verweerder een voorlopig verblijfsrecht moet toekennen wanneer hij vaststelt dat de voorwaarden voor het verblijf niet voldaan zijn.